‘Nacht lieveling, droom niet te veel van al die ridders, hoor!’
‘Nacht!’
En de oververmoeide Lous gaf al heel gauw door hare regelmatige ademhaling te kennen, dat ze in 't land der droomen was aangeland, waar ze zeker nog nagenoot van al het doorleefde van dien avond.
Els, die al even geslapen had, maar natuurlijk door Lous weer klaar wakker was geworden, lag nog lang na te soezen over alle verhalen van haar nichtje. O, o, wat was dat kind opgewonden, wat had ze genoten en wat was ze innig bekoorlijk, als ze zoo opgewekt haar mondje roerde. En wat was ze vol van Frits. Ze hadden twee keer samen gedanst. Zou Frits..., maar neen, dat kon, dat wilde zij niet denken. Hij had dezen zomer bij 't afscheidnemen haar zoo warm de hand gedrukt en zoo oprecht gezegd: ‘Else, we zien elkaar dezen winter immers weer?’
O ja zeker, we zien elkaar weer, morgen zien we elkaar weer! En niettegenstaande de groote teleurstelling van dien dag juicht en jubelt het in Else als ze denkt aan 't vooruitzicht van morgen. Maar als nu tòch in die maanden.... O, die Lous was zoo opgewonden.... Neen, ze gelooft het niet, ze wil het niet gelooven, daarvoor heeft ze hem dezen zomer te goed leeren kennen. En buitendien, waarom zou hij anders steeds zoo naar haar geïnformeerd hebben, waarom zou hij anders zich zoo met Lous hebben beziggehouden, was 't niet om over haar te spreken en te hooren spreken. Maar Lous, zou die ook anders zijn gaan denken over zijne attenties? Zou het hartje van Lous ook wat harder kloppen voor Frits? Och, wel neen, die vroolijke Lous was immers altijd zoo opgewonden, die was immers direct dol op iedereen! Lief kind, die Lous! En al soezende, sliep ook Else gauw weer in. En nu werd tot den ochtend de stilte in de kamer slechts verbroken door de regelmatige ademhaling der beide meisjes en een enkelen keer door een paar hoestgeluiden uit het bed van Else.
Natuurlijk was Else 's morgens de eerste, die ontwaakte. Ze stond vlug op, kleedde zich zoo stil mogelijk aan en haastte zich naar beneden, waar ze oom en tante reeds vóór was aan het ontbijt. Ze hoefde echter maar even te wachten, en prettig thuis als ze zich er voelde, schonk ze direct voor oom en tante een kopje thee in, waarna de oudjes al spoedig aan de ontbijttafel verschenen. Het goeie moedertje had reeds een bezoek afgelegd bij Lous, die nog rustig sliep. Maar lang scheen die vroolijke ziel het toch niet meer in bed te kunnen uithouden, want pas had Else met tante den ontbijtboel afgewasschen of ze hoorde al de vroolijke stem van Lous in de gang, die met hare lieve, hooge sopraan jubelde:
La vie est un sommeil,
l'amour en est le rève!
De heele dag was verder vroolijk en zonnig. 't Was, alsof de natuur met dit opgeruimde intérieurtje meeleefde. De zon verwarmde den ganschen dag de gezellige woonkamer, en Lous en Else gaven door zingen en pianospelen lucht aan hunne blijde harten. 's Middags kwam Frits, zooals hij beloofd had, en... Nu, Else had zich niet bedrogen. 't Was nog dezelfde Frits met zijne oprechte, trouwe oogen, zijn sympathiek gezicht, en ook, zijn warme handdruk was nog o! zoo bekend voor Else. En Lous? O, zij doorleefde weer al die zalige oogenblikken van gisteren, ze babbelde maar door, maar steeds door en merkte niet eens, dat Frits en Else lang niet altijd aandachtig luisterden, maar wel eens geheel afgetrokken zaten te kijken.
Els was dus gelukkig weer veel beter, maar mocht toch nog niet uit vandaag. Gisteravond had ze haar tijd maar zoekgebracht met lezen. Ze had genoten van ‘Quo Vadis’. Wat was dat mooi! Het hield haar zoo vreeselijk in spanning. Helaas had tante het tweede deel uitgeleend, en ze verlangde zoo ontzettend naar 't vervolg.
‘O, wacht, daar kan ik je wel aan helpen. 'k Zal het je van avond even brengen, is dat goed?’
‘O ja, heerlijk!’
En 's avonds moesten oom en tante uit. Lous en Else zaten zoo gezellig te schemeren in de voorkamer, terwijl in de suite het theewater stond te zingen. O, die meisjestongetjes stonden nooit stil, die mondjes waren nooit uitgepraat.
Er wordt gebeld!
‘Daar is Frits!’ roepen beiden als uit één mond, en 't is moeilijk uit te maken, wie van de twee er het gelukkigst uitziet. Zeker is het, dat Else zich 't best kan inhouden.
‘Ja, ja, kom maar binnen!’
‘Dag, is 't boek daar al, heerlijk, hoor!’
En vóór Frits den tijd heeft behoorlijk de meisjes te begroeten, heeft Lous hem al meegetroond en zegt:
‘Kom nu nog maar kalm even bij ons zitten, dan steek ik gauw de schemerlamp aan. In-gezellig zoo, hè? Frits, een kopje thee?’
‘Ja, graag, maar geen suiker!’
En Lous, weer beweeglijk en druk als altijd, babbelt maar door, tot eindelijk Else vraagt:
‘Toe Lous, zing even “Ninon”!’ aan welk verzoek, ondersteund door Frits, al heel gauw gehoor wordt gegeven.
En Else en Frits luisteren vol aandacht en genieten van die lieve, nog zoo natuurlijke stem; en als de laatste regel: ‘Toi, qui n'as pas d'amour!’ geklonken heeft, zijn ze beiden nog eenigszins onder den indruk, totdat Lous hen opschrikt met een:
‘Wie wil er nog thee? Niemand. Vooruit, dan wasch ik gauw even af. Neen Els, blijf jij nu zitten. Hou Frits maar gezelschap!’ En terwijl Lous steeds neuriënd in de suite begint om te wasschen, grijpt Frits de hand van Else en zegt:
‘Ja, toe Els, hou mij gezelschap, 'k heb je gisteravond al zoo gemist. Al zoovele weken had ik zoo dol verlangd naar dat bal, omdat ik wist, dat jij zoudt komen, en toen die teleurstelling! O, Else, ik vond het zoo ellendig! Maar nu mag ik 't je immers wel zeggen, hè, hoe vanaf ons laatste afscheid steeds m'n gedachten bij jou zijn geweest, hoe ik steeds hard, ja harder dan hard, gewerkt heb om gauw mijn examen te kunnen doen. En 't was voor jou, Else. Over twee weken zal ik mijn doctoraal doen en ik moet en zal er komen, want 't zal zijn voor jou! Toe Else, zeg, dat ik dan mag komen om aan je ouders te vragen me hunne dochter af te staan. Ja, mag ik dat?’
‘O Frits, 't is te veel, wat maak je me gelukkig!’
En Else lag in zijne armen en voelde zich onbeschrijfelijk zalig. De tranen, die hij op hare wangen voelde, zeiden hem meer, dan tal van woorden hadden kunnen doen.
‘Mijn Else, eindelijk, maar nu ook voor eeuwig mijn Else!’
Even bleven ze nog staan; toen hoorden ze Lous boven zingen, 't geen Frits deed zeggen:
‘Kom, laten we Lous deelgenoot maken van ons geluk, 't zal haar ook pleizier doen!’ Maar Else bedacht zich een oogenblik en zei:
‘Neen, wacht even, laat ik het haar gaan zeggen.’
En ze ging de trap op, ofschoon bevende van geluk, toch met een eenigszins angstig voorgevoel. Lous borg juist een paar kopjes weg.
‘Foei kind, laat je dien armen Frits nu alleen?’
‘Ja Lous, 'k wou je even wat komen vertellen, jou 't eerst! Frits heeft me gevraagd zijne vrouw te worden!’
‘God, Else!....’ even moest ze zich op de lippen bijten, maar toen met eenige wilsinspanning gaf ze Else spontaan een fermen zoen en zei:
‘Hartelijk gefeliciteerd, hoor! je krijgt een besten man!’
En toen keerde ze zich met een ruk om, en Else voelde, dat ze Lous alleen moest laten. En Lous.... even moest ze de hand op haar zoo onstuimig kloppend hart leggen, om