De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHuisduinen-Helder-Willemsoord-Nieuwediep.
| |
[pagina 244]
| |
‘Ja, vriend Dood,’ sprak de tweede oude van dagen, op zachten, kalmen toon, zijn langen golvenden witten baard zachtkens streelend, ‘hier mist gij uw prooi zooals vroeger; het menschelijk vernuft weet de kracht der stormen te keeren, uw rijk is hier uit, uw werk bepaalt zich tot hetgeen ik, Tijd, u als versleten aanwijs; thans heerschen hier oppermachtig onze vriendin ‘'t Leven’, die eeuwig jong, steeds van haar frissche lippen den levensadem doet vloeien, en ik, de onverbiddelijke ‘Tijd’, die met dezelfde snelheid mij voortbewegend, alles grif in het groote boek der geschiedenis; want nòch gij, vriend ‘Dood’, herinnert u wat gij verwoest hebt, nòch gij vriendin, weet wat gij in 't leven verwekt hebt in uw dartele, eeuwige jeugd. ‘Ik alleen kan u alles vertellen, wat gij zoudt wenschen te weten, want zetten wij ons neder op die eeuwenoude granietblokken, dan zal ik u de belangwekkende geschiedenis vertellen van de plaatsen waartusschen wij ons bevinden en die door dezen grooten dijk zijn vereenigd. Mogen er in Nederland al steden zijn, die een verleden hebben, weinigen kunnen er op bogen, zich met zulk eene volharding aan de zee
de haven met het wachtschip en het fort ‘de harssens’.
ontworsteld te hebben, als onze grootste oorlogshaven met het nabijgelegen dorp Huisduinen. ‘Dat plekje, hier gelegen aan Hollands noordpunt, dat plekje dat ieder Nederlander kent, doordat uit elk hoekje van ons land er jaarlijks een aantal jongelingen heengaan; hetzij om er hunne opleiding als zeeofficier te ontvangen, hetzij om er hunne plichten te vervullen voor den dienst aan 't Vaderland gewijd. Omtrent dat plekje van den aardbodem zal ik u alles vertellen. Doch gij moet met eenig geduld mij aanhooren, want 't verleden van vele eeuwen terug moet ik opslaan, wilt gij het heden begrijpen.’ | |
II.‘Reeds vóór de christelijke jaartelling ving hier de strijd der kustbewoners tegen de woeste kracht der zee aan. Sinds den Cimbrischen vloed, ongeveer honderd jaar vóór Christus' geboorte, hebben meer dan 150 groote overstroomingen Nederland geteisterd en menig stuk grond is in de diepte der zee verzonken. De vorm van Nederland is dan ook geheel gewijzigd; maar daar 't er voor ons verhaal weinig op aankomt, wanneer die vormveranderingen hebben plaatsgehad en o.a. zich het Marsdiep heeft gevormd en daardoor Texel tot eiland is gemaakt, zoo laten wij de beschouwingen en het twistgeschrijf der groote geleerden op dat gebied maar achterwege. Wanneer gij echter uw oog richt naar den horizont, waar de hooge branding zich in helder wit schuimende koppen afteekent tegen de kim, dan ligt daar de Haaks met den Razenden Bol, een zandbank bij laag water geheel boven de oppervlakte der zee uitstekend, die in vroeger eeuwen eveneens met deze kust verbonden was. Midden op die bank ziet men een zwart geverfde stellage, de reddingskaap, waar zij, die 't gelukken moge bij een stranding terecht te komen, zich kunnen bergen en voedsel vinden, tot hulp komt opdagen. Deze plaat beslaat een groote uitgestrektheid en is bij stormweer zeer gevaarlijk, zoodat zij menigmaal 't tooneel van ijzingwekkende schipbreuken is geweest, doch tevens zou kunnen getuigen van den alles trotseerenden heldenmoed, waarmede de arme kustbewoners, gezeten in de reddingsboot of in vletten, het verbolgen element tegemoet gingen om het leven te redden van hen geheel onbekende natuurgenooten. Die moed, die liefde om te redden is hen ingeboren, want van winstbejag is hier geen sprake; de kleine belooning in geld weegt niet op tegen den inzet, hun eigen leven. De kust ligt hier geheel bloot voor het geweld der golven, zoodat van den beginne af aan de bewoners naar de middelen grepen om zich tegen die overmacht te beschermen. Maar in die tijden reikte de kennis niet ver en maakte men slechts hier en daar een hoogte, genaamd terp of vlieberg, waarop men bij hoog water met have en goed vluchtte. Deze middelen, geheel onvoldoende, werden later vervangen door dijkjes, die los van elkander eerst later tot één grooten dijk werden doorgetrokken, zoodat de dijk tusschen Helder en Huisduinen eerst dagteekent van de jaren 1288. Deze dijken, uit aarde bestaande, werden later versterkt door de buitenglooiing te bestrijken met een vette kleisoort, genaamd zeeslibber, slijker of slikker. Eerst veel later ontdekte men, dat de zee in haar voortbrengselen een machtig middel tegen haar eigen geweld bezat. Men zag namelijk, dat 't zeewier in een breede, dikke strook tegen de glooiing gelegd, als 't ware een riem vormend, door haar veerkracht het geweld van den golfslag | |
[pagina 245]
| |
wist te breken, zoodat men algemeen op het einde der 14e eeuw tot dat middel zijn toevlucht nam. Bij aanhoudende stormen echter bood ook dit middel geen voldoenden weerstand, daar onderkolking of ondermijning voorkwam en doorbraken op die punten ontstonden. Eerst op het einde der 16e eeuw werden door Jelle Adriaansz. Wijndz het maken van krebbingen aanbevolen en uitgevoerd. Dit waren rijen zware palen, op afstanden van elkander aangebracht, waarbij de tusschenruimten met balken en deelen werden gevuld en door krebsteenen onder water werden gehouden. Ook hierbij werkte in stilte een vijand, niet van groote macht ontbloot, en ondermijnde in stilte de menschelijke kunstgewrochten, zoodat bij een hevigen storm al het paalwerk als kaf voor den wind werd weggevaagd... de paalworm had alles doorknaagd. Daarna stonden Pieter Straat en Pieter van der Deuren op en belegden, regelmatig aaneensluitend, de glooiing met zware kei- en klipsteenen en lieten deze glooiing tot ver op den bodem der zee doorloopen.
badpaviljoen en vuurtoren.
Zien wij thans die bazaltzuilen, door de natuur reeds zoo regelmatig gevormd, naast elkander staan, zoo ook het vlechtwerk van stroo en het rijshout zoo kunstig aangebracht, dan is dat, door den vooruitgang der wetenschap, als een verbeterd stelsel Pieter Straat te beschouwen, daar 't grondidee hetzelfde is, en bij den laatsten storm in 't najaar van 1900 vindt gij het bewijs, dat het nieuwe gedeelte van den dijk, thans tot voorbij het Badpaviljoen doorgetrokken, zich goed heeft gehouden, terwijl uit het gedeelte, waar het oude systeem van Pieter Straat bestendigd was, een gedeelte der kruin werd weggeslagen en groote gaten in de glooiing waren gemaakt. In 1749 paste men het genoemde stelsel langs geheel de Noordkust van Helder toe, aangezien het voorland dier kust aan groote gevaren blootstond; ook begon men met vangdammen aan te leggen en eerst in 1774 was men met die zeewering klaar, wanneer men de talrijke verzakkingen niet rekent, die telkens hersteld moesten worden. Bezuiden Kaaphoofd, waar de strijd tegen de elementen steeds het hevigst was, legde men in 1774 rijs- en steenhoofden aan en thans is de nijvere hand van een kleine schaar werkers bezig om den grooten dijk door te trekken naar Kijkduin en verlengt zij ieder jaar dien dijk meer in zuidelijke richting. Schier ongeloofelijk is het, wanneer men dat werk zich ziet voltooien en daarbij bedenkt, dat zoo weinige menschen zoo iets grootsch kunnen tot stand brengen. Vindt men in oude werken van 't eiland Huisduinen gewagen, dan heeft dit alleen daarin zijn oorsprong, dat bij hoogen vloed het water uit de Noordzee landwaarts liep over 't Koegras naar de Zuiderzee. Na 1610, toen men den Oldenbarneveldschen zanddijk gelegd had, hield die toestand van overstrooming op. Slechts eenmaal is die dijk doorgebroken, en wel in 1665, doch is daarna door aanstuiving één geheel geworden met de duinen. Vindt men thans weinig boomen in Heldersdreven, in de tijden van vóór den Kimbrischen vloed waren de bosschen daar niet zeldzaam; de overblijfselen treft men bij opgravingen telkens aan, terwijl de overlevering beweert, dat een balk in de oude kerk te Huisduinen van één dier boomen afkomstig was. Aanschouwt men een kaart uit de 13e eeuw, dan ziet men inplaats van 't Nieuwe Diep een groote watervlakte, die tot Schagen doorloopt; bij laag water was zij onbevaarbaar, zelfs voor schepen van zeer geringen diepgang. Ook kon men er niet inkomen, daar bij Wierhoofd (tegenwoordig een batterij) een bank lag, die later is opgeruimd. Eerst omstreeks 1775 werd Nieuwediep door een uitbaggering tot een havenplaats ingericht; deze uitgraving en uitdieping werd op peil gehouden door de getijstroomen, die, nadat in 1785 een steenen dam en verschillende dukdalven werden aangelegd, door dezen werden geleid. In 1781 heeft de Stadhouder Willem V Nieuwediep tot een oorlogshaven gemaakt.’
Plotseling eindigde de oude zijn verhaal, met de opmerking, dat in deze korte trekken de wording eener zeewering, voor Nederland van zulk een groot belang, was geschetst en dat in deze weinige woorden een reuzenstrijd was geschilderd, gevoerd door vele eeuwen heen, waarbij de mensch door zijn zich steeds ontwikkelende beschaving de overwinning heeft behaald op de kracht van den God der zeeën. Een kracht, die echter nimmer zal ophouden te trachten, het | |
[pagina 246]
| |
door den mensch veroverde weder aan hem te ontrukken, en deze steeds gewapend, met ijver en volharding, op zijne hoede moet zijn, wil hij blijvend de overmacht behouden. | |
III.Wanneer wij nu de geschiedenis verder willen leeren kennen van hen, die door de verschillende eeuwen heen den strijd tegen de elementen hebben gevoerd, dan moeten wij beginnen met de wording van Huisduinen, want zooals wij zullen zien, is eerst in latere tijden van Den Helder of Helder en Nieuwediep sprake. Ten tijde van Karel de Groote ongeveer lag het in 743 gestichte Huisduinen, toen genaamd Husiduna, aan de Noordpunt van de tegenwoordige provincie Noord-Holland. Eenige ellendige hutten vormden een gehucht, dat tegen de duinen aanliggend, omgeven werd door rietvelden en wat kreupelhout. De bewoners waren visschers, die met eenige zeer primitieve netten hun bedrijf uitoefenden, terwijl slechts enkelen landbouwers waren. Het leven was zeer eenvoudig; de visschersvrouwen bereidden het zout voor het opbewaren der visch, welke zoutbereiding selbarne genoemd werd. Zij leefden van visch, meelpap en zeevogeleieren, die in grooten getale langs de kust gevonden werden. De kleedij in die tijden was vrijwel smakeloos; alleen de vrouw droeg als versiering een metalen band langs de slapen, waaruit 't hoofdijzer zich heeft ontwikkeld. Wanneer die bewoners hunne overleveringen zouden vertellen, dan zoudt gij vernemen, dat vroeger hier een gehucht had gelegen, genaamd het Oudendorp, dat echter door overstroomingen was weggevaagd en dat de bewoners der nieuwe stichting Husiduna een groote terp hadden gemaakt, waarop zij telkenmale vluchtten, om aan de alles verzwelgende golven te ontkomen. Buitendien werden deze streken geteisterd door de Noormannen, wier woeste invallen duizenden het leven kostte, de weinige welvaart dier streken vernietigden en de bewoners tot de diepste slavernij brachten. De zee ging door met haar vernielend werk, en denkt men zich in een tijdperk veel later weder op dat stukje Hollandsche kust verplaatst, dan kan men voor zeker aannemen, dat het dorp, dat toen in opkomst was, niet meer het Husiduna van vroeger was. In het tijdperk der kruistochten is het een welvarend dorp met eigen kerkgebouw en eigen Magistraat, wiens huis door het wapen der plaats, een veld van keel met drie keepers van goud, gedekt met een kroon, gesierd was. Volgens de overlevering heeft Radbout II dat wapen aan Huisduinen geschonken, op het tijdstip dat zijn bestuur overging op de Graven van Holland. Ten zuidoosten van 't dorp lag op een vlieberg een monnikenklooster, en waren diens bewoners daardoor beschut tegen overstroomingen. Door een reeks duinen is het dorp van de zee gescheiden; daar heerschte op die groote watervlakte heel wat drukte, want niet alleen tal van visschersschuiten, maar ook grootere handelsvaartuigen lagen daar geankerd. Reeds toen was het voornaamste handelsartikel haring. Sinds enkele jaren was de haringvangst voor de noordelijke bewoners van Holland een ware goudmijn geworden, want vroeger werd die handel in Brielle en Zierikzee gevonden. Voor de hand ligt, dat Huisduinen in dien tijd bloeide. In het laatste der 18e eeuw vinden wij van 't dorp, waarvan wij zooeven spraken, niets terug. Watervloeden hadden geheerscht, zoodat de bewoners, van alles beroofd, genoodzaakt waren alles opnieuw te herbouwen; totdat in 1610 de Oldenbarneveldsdijk gereed was en 't land daardoor beschermd werd tegen de telkens en telkens terugkomende overstroomingen. De welvaart nam nu eerst recht toe, voornamelijk ook door de walvisch- en koopvaardijvaart. De commandeurs of kapiteins ter koopvaardijvaart woonden toen in groot aantal te Huisduinen en waren de aanbrengers van welvaart en weelde. Het dorp had dan ook een kerk met orgel, een raadhuis en een school, terwijl de wijze van bouwen van toen door de verdere jaren heen in stand is gebleven. 't Waren huizen van één verdieping van hout of steen, met spitse, hoog oploopende daken; de gevels waren versierd en eveneens van hout of rooden of gelen steen. De inrichting van zulk een huis was in 't kort als volgt. Een lange gang, waarop alle deuren uitkwamen. Rechts aan de straat de pronkkamer, met vierkante, mahoniehouten tafel en dito stoelen met lederen zittingen, terwijl fijne matten den grond bedekten. De groote trots echter van de huisvrouw was de glazen of porseleinkast van gebogen vorm met wit geschilderde planken, aan de voorzijde overigens van glas en gevuld met porselein, echter meest uitlandsch, waaronder men moet verstaan Japansch of Oost-Indisch. De huiskamer was eenvoudig, doch met echt Hollandsche zindelijkheid ingericht. Een breede schouw met glimmend koperen haardijzer gaf een gezellig aanzicht, terwijl op den mantel of rand blauw porseleinen borden prijkten. De wanden waren van witte tegels, hier en daar afgewisseld door een vak met gekleurden, 't zij voorstellingen uit het zeemansleven, 't zij uit de Heilige Schrift. Eenige schilderijen en een Friesche staartklok aan den wand voltooiden met stoelen en tafel het gezellig Oud-Hollandsche geheel. De kleedij uit dien tijd was voor de vrouw een sitsen jak en zijden schortekleed met gebloemd damasten schort, een gouden oorijzer, waarover een muts van gaas en Brusselsche kant, terwijl een bloedkoralen snoer met gouden boot het geheel voltooide. In huis liep zij op groen lederen muilen. Op de wandeling droeg zij schoenen en een strooien hoed in den vorm van een suikerschepper, van binnen met zijde gevoerd, terwijl de zilveren beugeltasch terzijde hing, als maatstaf van de welgesteldheid der eigenaresse. Haar tweede Ik droeg een korte laken broek met zilveren kuitgespen, een langen schanslooper en een kaproen op het hoofd, en alleen bij feestelijke gelegenheden was hij getooid met een opgetoomden hoed, terwijl zijn lage schoenen van zilveren gespen waren voorzien. Huisduinen had sinds de 16e eeuw haar eigen recht bij privilege verkregen, een rechtspraak, die niet altijd uitmuntte door zuiverheid in hare toepassing. Het Galgenveld, een vlakte ten zuidwesten van 't dorp gelegen aan den voet van 't tegenwoordige fort Kijkduin en dat thans voor exercitiën gebezigd wordt, heeft zijn naam aan dien tijd te danken. Even buiten het dorp te Heilig-arde of arm lag een klein gehucht met weeshuis en niet ver daar vandaan een kerkhof, terwijl verderop een molen stond. Een eind meer naar 't zuidwesten lag een buiten, het zoogenaamden Tillenhof, waar de dominee Van Till woonde, die dienst deed zoowel in Huisduinen als in het zooals wij later zullen zien in 1500 gestichte Helder. Hij kon langs het Mienakkerspad naar de oude kerk te Helder wandelen; zijn woning was eenigszins tusschen beide plaatsen gelegen. Thans vinden wij van dat oude stukje geschiedenis nog het overschot terug in de zoogenaamde Tuintjes, die, als het eenige schaduwrijke plekje, dienst doet als uitspanningsplaats voor kinderen. Sinds 19 December 1668 was bij ordonnantie der Staten van Holland en West-Friesland vastgesteld, dat van 1 September tot 1 April des nachts een vuur moest branden, waartoe op het duin een baak werd opgericht. Doch weldra keerde het tij en op groote welvaart volgde langzamerhand verval; en zien wij dan ook in de laatste helft der 19e eeuw terug op Huisduinen, dan voert wel een straatweg van | |
[pagina 247]
| |
Helder tot dicht bij het dorp, doch spoedig ziet men wat er van 't eens zoo bloeiende dorp over is. Daar waar de bestrating eindigde en een molen stond, is deze laatste geslecht, daar de zaken te slecht gingen. Het weeshuis werd in 1813 verbrand tijdens de belegering. Het schoone Tillenhof raakte in verval en werd een koffiehuis. (Wordt vervolgd.) |
|