Verboden vrucht.
‘Papa brengt straks iemand mee te dineeren, Dollie.’
‘Wat? Alweer! Ik begrijp werkelijk niet waarom wij naar buiten zijn gegaan. Papa had veel beter gedaan “en pension” of in een hotel te gaan dan in een buitenhuisje met weinig bediening.’
Brigette, de oude gedienstige, werd geraadpleegd en na lang heen en weer praten werd men het eens, dat met een beetje toegevendheid van de zijde van den gast, het middagmaal er wel mee door kon. Slechts braambessen ontbraken, en deze waren onmisbaar bij Brigette's recept van een vruchtentaart.
‘Geen nood,’ zei Dollie, terwijl zij haar hoed opzette en zich wapende met haar parasol. ‘Ik zal eens op verkenning uitgaan, in de hoop dat de bessen rijp zijn.’
En tot Elza, haar zuster:
‘Wat mij betreft, ik geneer er mij niets voor, al zouden wij hem moeten vergasten op roode kool en kippetjesgrutjes. 't Is toch een oude heer van in of om de vijftig.’
En haar parasol opstekende, ging zij den tuin door, den weg op.
Na een half uur geloopen te hebben, zonder eenig succes, bleef zij een oogenblik stilstaan.
‘Een lange, heete wandeling voor niets,’ zuchtte Dollie. ‘Ik zal nog maar eens doorloopen. Misschien zijn er ginds....’
Aan het eind van een laan gekomen, slaakte zij een kreet van genoegen.
‘Goddank! Ik zal over het hek klimmen.’
Doch verschrikt trok zij haar voetje weer terug. Een klein wit bordje stak zich nuffig tusschen het groen omhoog, waarop de waarschuwende woorden: ‘Verboden toegang, zie artikel enz.’
‘Ik geloof niet dat het particulier eigendom is,’ suste zij zichzelf. ‘Braambessen groeien in het wild en zijn dus ieders eigendom. “Zie artikel”. Jawel, een dreigement! Zeker om de menschen schrik aan te jagen met vervolging. Wat een onbeschaamdheid.’
Zij sloeg op het bordje verder geen acht en wipte over het hek heen.
‘O, wat een goddelijke groote!’
Plotseling stond zij verschrikt stil. Een gebruinde mannenhand was bezig braambessen te verzamelen - terwijl zijn mond tot doorgangshuis dienst deed.
‘Hij overtreedt óók het verbod. Hoe laag voor een man! En hij neemt zoo waar de mooiste, juist die, waar ik mijn zinnen op gezet had.’
Het volgende oogenblik stond zij tegenover den onbeschaamden overtreder.
‘Ik weet niet of u op het bordje gelet hebt,’ zei zij bekoorlijk, ‘maar weet gij wel dat gij op particulieren grond staat?’
En zij wees met haar vingertje naar het bord.
De jonge man verwijderde zich een paar stappen van de heg en nam den hoed af.
‘Integendeel,’ zei hij, ‘ik weet het zeer goed. Ziet gij, ik...’
‘Weet gij het? De eigenaar is zeer streng. Dat bordje staat er niet alleen om den menschen schrik aan te jagen, maar hij vervolgt de overtreders ook.’
‘Zoo? Dan moet gij hem wel goed kennen?’
‘Ja.’
Dollie wist zelfs zijn naam niet.
‘En vervolgt hij de menschen werkelijk? Ook bij den allereersten keer?’
‘Misschien,’ aarzelde zij, ‘misschien niet bij den eersten keer, maar een tweede...’
‘Ah, ik dank u zeer, dat u mij gewaarschuwd hebt. Ik denk dus...’
Hij aarzelde en zag in het rond.
‘Hij wandelt meestal om dezen tijd,’ zei zij beteekenisvol.
‘Dus bedoelt gij, dat ik beter deed heen te gaan?’
Hij zuchtte diep en vervolgde:
‘Ik heb een lange wandeling achter mij en had gehoopt hier wat rust te vinden. Ik zou dankbaar geweest zijn voor iedere minuut, maar natuurlijk, wanneer gij denkt, dat ik...’
Dollie zag ter zijde naar het vermoeid gelaat van den aarts-leugenaar.
‘Nu, een paar minuten... misschien doet hij nu zijn dutje.’
‘Gaarne, ik dank u bij voorbaat.’
‘Mag ik u wat helpen plukken?’
‘O, gaarne.’
En na een oogenblik:
‘Maar toe, eet niet al de groote.’
‘Ik beloof beterschap.’
Ten laatste stond Dollie stil.
‘Nu is het genoeg en ik zou u raden nu maar heen te gaan. Nu is hij zijn wandeling begonnen.’
‘Mag ik hopen, dat u morgen weer braambessen komt plukken, en mag ik u dan behulpzaam zijn?’
‘Wel neen,’ zei zij verontwaardigd.
Zij wachtte tot hij was heengegaan en ging toen zelf huiswaarts.
‘Ziedaar,’ zei zij verrukt. ‘Het zal een mooie taart geven!’
't Was een goddelijke avond en overvol aan de pier.
Dollie en Elze zaten naast elkander aan een tafeltje, tegenover haar vader en hun gast.
Plotseling voegde een vijfde zich bij het gezelschap, een jonkman met breeden stroohoed.
‘Zoo, neef,’ zei de oude heer - ‘het doet mij genoegen dat gij mij nog onder de oogen durft komen. Al de braamstruiken zijn onbeschaamd gestroopt en geplunderd.’
Zijn neef!
Hoe Dollie haar zelfbeheersching behield bij de voorstelling, begreep zij later zelf niet. Zij was zich bewust dat een paar ondeugende, lachende oogen in de haren blikten en dat de eigenaar van die oogen weinige minuten later naast haar plaats nam.
‘Hoe smaakten de bessen?’ fluisterde hij haar in het oor.
Zij antwoordde niet, maar werd bloedrood.
‘De taart smaakte oom heerlijk,’ zei hij lachende.
‘O, hoe durft gij om mij te lachen,’ fluisterde het meisje verontwaardigd. ‘Gij waart slechter dan ik. Gij deedt mij gelooven, dat gij een vreemdeling waart en zonder permissie vruchten naamt.’
‘Dat deed ik ook. Mijn oom had het mij verboden. En ik dacht natuurlijk, dat gij een vriendin van den oude waart, omdat gij voorgaaft te weten, wanneer hij wandelde en dutjes deed.’
Plotseling barstte het meisje in lachen los.
‘Vertel het hem maar en laat hij mij vervolgen,’ lachte het meisje overmoedig. ‘Maar o... toe, laat hij er aan denken, dat het de eerste keer was!’
‘Zullen wij het stilzwijgen er maar niet liever over bewaren? Ik zit in hetzelfde schuitje. Zullen wij een verbond sluiten, en de zaak laten zooals zij is?’
Dollie stemde toe, en toen zij later naar huis wandelden, bezegelde hij het verbond door haar plotseling te kussen.
‘Verboden vrucht smaakt het beste,’ zei hij zacht.
En ofschoon zij het voor geen geld ter wereld zou hebben durven uiten, stemde zij in haar hart er volkomen mede in.