goed bij ouderdom, hurken en leunen tegen muren of schuttingen, of slenteren langs den havenzoom.
Om een gezicht over de zee te hebben waarschijnlijk, zijn
botter in den storm.
de huizen niet achter den dijk neergezet, maar tegen de helling aangebouwd. Dit hellende grondvlak maakt een bijzondere bouwwijs noodzakelijk. Aan de achterzijde steunen de huizen op palen, zoodat zij metterdaad in de lucht zijn opgetrokken en er tusschen den vloer der woningen en de helling van den dijk eene ruimte openblijft. Met trappen of een planken bevloering staan zij verder met de dijkkruin in verbinding. Tusschen de woningen dalen enge sloppen af, die zich verliezen in een ordeloos dooreenstaan van bouwvallige hutten en schuren. De huizen, welke, aan weerszijden van de haven, aan de buitenzijde van den dijk gebouwd zijn, staan bovenop een raamwerk van palen, waar het zeewater vrijelijk onderdoor klotst.
Over de ondiepe Gouwzee, op ruim een uur afstands, ligt het eilandje Marken. Bij den hoogen waterstand zijn de lage gedeelten ondergeloopen en steken alleen eenige huizengroepen hoog en steil boven den zeespiegel uit. Op de zee een aantal zeilen, tjalken breedgetuigd, en botters, meestal bij tweeën, visschende. Eenige zetten op de haven koers. Zij naderen snel, door den stijven wind voortgezweept. De hindernis der holle zee kan de vaart niet belemmeren; de golven botsen tegen den gestadig vooruitstrevenden scheepsromp en spatten in schuim uiteen, dat voor den boeg in witte wolken opstuift. Onverminderd in vaart, alleen licht den steven heffend op den golvenstoot en weer neigend, dringen zij voort tot voorbij de haven, waar zij wenden, om over den anderen boeg den nauwen ingang binnen te loopen. Naar lijwaarts overhellend, komen zij lijnrecht hierop aangekoerst en klieven vol vaartdrang den schuimend zich splijtenden vloed. Bij den ingang vallen de zeilen neer en richt zich het vaartuig recht. De eenden reppen zich uit den weg; de visschers haasten over dek in zuidwesters en gele, glimmende oliebroeken en slaan de verkleumde handen tegen de schouders. Dan legt het vaartuig aan.
Inmiddels is de wind nog heviger geworden. Over de daken der huizen vaart de rusteloos voortdringende luchtstroom. Op het water, dat rust in de luwte van het dorp aan den dijkvoet, teekenen zich de windstooten af in pijlsnel voortslierende rimpelingen. Op de zee, steiler golvend, verschijnen schuimende koppen. De zeilen en netten hangen zwierend en rukkend aan de masten der schepen en worden ijlings neergehaald. Een fluiten gaat door de blokken en het scheepswant. De wimpels strekken zich op den wind met knetterende trillingen. De hemel, boven van een strak blauw, is langs de kim overtrokken met een leigrijs floers, waaronder de troebele, groenige zee uitligt met haar rusteloos rijzende toppen en het steigerende schuim.
Van alle kanten komen thans de botters aanzeilen, om de beschutting en de veiligheid der haven te zoeken. Zij naderen snel; steeds nieuwe stippen verschijnen aan de kim, uit verdere watercirkels. Hoe meer zij naderen, hoe dichter zij samenkomen, tot zij vóór den havenmond elkaar voorbijjagen als in haastigen wedstrijd. Ze zeilen aan uit het noorden en het oosten en kruisen elkanders baan, hellend en stampend, en rijdend over de verbreedende deiningen, voortdurend overtogen door het nijdige schuimfloers. Het is een tooneel vol heftig bewegen, een haastig dooreenjagen op den deinenden vloed, te midden van de striemende schuimwolken. In onafgebroken rij schieten de botters de haven binnen en zoeken hun ligplaats, en zonder ophouden dagen nieuwe van den horizon.
De haven vult zich meer en meer en is ten deele als met schepen bevloerd, een verward gewemel van opstaande masten, loszwierend touwwerk en half gestreken zeilen. Over de elkaar rakende scheepsdekken reppen bedrijvig de mannen tot het vastbinden en klaren en bergen van zeilen en loshangend tuig. Zij roepen elkaar toe, luid, om den wind te overstemmen; de woorden verwaaien tot een onverstaanbaar gerucht.
De beweging op den dijk vermeerdert. De visschers verschijnen, groote breede figuren in waterdichte oliekleeren, die schurend schuifelen bij elken stap en elken zwaai der armen. Zij voegen zich bij de anderen, die paarse buizen dragen en groote koperen of zilveren knoopen voor het lijf,
volendammer kinderen.
en die de armen recht bij het lichaam neerstrekken om de broekzakken te bereiken. Tusschen de groepen van mannen door bukken zich spelende kinderen.
Nog altijd loopen nieuwe schepen de haven binnen en bedekken de naderende zeilen in een breede strook uit het zuidwesten de zee tot aan den horizon.