't Is niet te verwonderen, dat de marine-officier, na ontvangst van dit bericht, en zoodra zijn dienst hem eene korte afwezigheid toestaat, zich ‘op vleugelen der liefde’ naar Heiderust spoedt; dat hij van daar hoogst tevreden te Hellevoetsluis terugkeert, en hij met een zekeren trots aan zijne kameraden kennis geeft van zijn engagement met mejuffrouw Meta van Bingerden.
Haar voogd had, zonder het minste bezwaar, zijne toestemming gegeven.
En zij, de jong verloofde?
Een groot geluk is over haar gekomen, toen zij zijne woorden van liefde vernam; en, zonder zich te bedenken, heeft zij, na zijne vraag: ‘wil je de mijne worden?’ hem oprecht in de heldere oogen gezien, en hem onbevangen, schoon met trillende lippen, het jawoord gegeven.
En, nu hij weer naar het wachtschip vertrokken is, vertelt zij, in de overvolheid van haar hart, aan zijne moeder - die ze voortaan ook de háre mag noemen - hoe ze hem heimelijk al lief heeft gekregen op het oogenblik, toen ze hem voor het eerst, ginds op de heide, aan moeders arm ontmoette; doch dat ze, in hare positie, niet durfde hopen ooit een dergelijk geluk deelachtig te zullen worden.
‘Dus - je kunt tòch veinzen?’ - zegt mevrouw op schertsenden toon.
‘En ú dan, mevrouw?’ is het weerwoord. ‘Hebt u me niet op dien avond, door me over eene toekomstige vrouw van Willem te onderhouden, dat geheim laten verraden? Hebt u hem dat misschien niet onmiddellijk stilletjes overgebriefd?’
En Meta drukt een kus van erkentelijkheid op de hand der lieve vrouw.
En 's avonds op hare kamer gekomen, neemt zij het heden ontvangen portret van haren verloofde ter hand, het geruimen tijd liefdevol aandachtig beschouwende. Wat groote gelijkenis met zijne photographie als adelborst, haar op den eersten avond van haar hierzijn getoond, en die haar zulk een angstvollen nacht bereidde. O, die droom! Doch neen, zij mag dááraan niet weer beginnen te denken. Veeleer zal dit portret haar in den slaap beschutten tegen dergelijke akelige visioenen, en zij zet het neer op een goed zichtbare plaats voor haar ledikant.
Wat drukke en toch kalm blijde dagen volgen thans voor de bewoonsters der villa.
Aan de verwanten, de vrienden en vele goede kennissen worden brieven geschreven of kennisgevingen gezonden; voor de receptie en het brengen van bezoeken worden een paar nieuwe toiletjes vervaardigd, waaraan Meta's bedreven handen urenlang zich ijverig reppen, tot beschaming van de haar terzijde staande naaister.
Weldra stroomen brieven en kaartjes terug naar Heiderust, en onder eerstgenoemde bevindt zich ook een schrijven van Marie van Elsweerd uit Parijs, waar het echtpaar eenige dagen vertoeft, om binnenkort hunne woning te Amsterdam te gaan betrekken.
In dezen brief, geadresseerd aan mevrouw Van Voorst, bevindt zich een ‘Mot à la Poste’, waarop de volgende woorden geschreven staan:
‘Lieve Meta,
Wees, ook namens v. E., van harte gelukgewenscht. Ik hoop dat je mij de vroegere onhartelijkheid zult willen vergeven.
Uwe Marie v. E.’
‘Dat is poeslief,’ zegt mevrouw Van Voorst. ‘Ik hoop maar dat ze het meent. Ik moet evenwel erkennen, dat ze in haar brief aan mij ook een toon heeft aangeslagen, hartelijker dan ik dien ooit van haar heb vernomen. 't Is best mogelijk dat Van Elsweerd reeds een goeden invloed op haar weet uit te oefenen. Al toonde hij zich gedurende hun engagement wel eens wat al te toegevend tegenover hare driftige buien, meermalen deed hij zich toch kennen als een man met een krachtigen wil, en juist zulk een is wellicht in staat, haar op den duur met liefderijke doch sterke hand langs het goede pad te leiden.’
Men kan ook werkelijk bij Marie eene groote verandering ten goede opmerken, als de jonggehuwden, vóór hunne vestiging in de hoofdstad, eerst een paar dagen op Heiderust komen logeeren.
Onwillekeurig herdenkt mevrouw Van Voorst het gezegde: ‘een man of een stiefmoeder, dat is voor mij al tamelijk hetzelfde; want in beide gevallen heb ik maar zoet aan den leiband te loopen,’ - als zij nu waarneemt, hoe Marie een soms opbruisend kwaad woord nog weet in te houden, wanneer Van Elsweerd zijne hand zachtjes op haar schouder legt.
Telkens wanneer het met den dienst slechts eventjes kan geschikt worden, komt Willem naar de villa op de Veluwe, om er met zijne beminde te zwerven door de bosschen en over de heide, en er hunne luchtkasteelen te bouwen; of wel wanneer - nu het langzamerhand winter is geworden - het gure weer en de sneeuw zulke tochten niet veroorloven, zit het drietal vaak bij het gezellige houtvuur bijeen, om er de plannen voor de toekomst te bespreken.
Als men zich dan somtijds in die kalme uurtjes herinnert, dat er een tijd zal komen, dat Willem nogmaals wordt opgeroepen om het vaderland te verlaten, dan ontstaat bij allen een zeker gevoel van gedruktheid, wat echter meestal spoedig verdreven wordt door de genotvolle indrukken van het oogenblik.
Willem, die tot nu toe met hart en ziel gehecht gebleven is aan zijne betrekking, begint - nu de liefde in het spel gekomen is - in te zien, dat het zeeleven, ondanks de vele afwisselingen en bekoringen gedurende de reis, toch ook een tal van onaangenaamheden met zich brengt. Hij heeft reeds meer dan ééns ondervonden, hoeveel leed het afscheid van zijn moeder hem berokkende, en wanneer hij zich nu voorstelt, daarnevens eenmaal ook eene geliefde echtgenoote te moeten achterlaten, dan vreest hij, dat zijne krachten daartoe tekort zullen schieten.
En dan het verdriet der achterblijvenden!
Hij is dan ook de eerste die er zoo terloops van rept, om pogingen in het werk te stellen tot verkrijging van eene betrekking in het vaderland. En als het later blijkt, dat zijne eerst los daarheen geworpen woorden strekken tot basis van een daarop te bouwen vast plan - dan behoeft men zich niet te verwonderen, als zoowel zijne moeder als Meta zich hoogst ingenomen betuigen met zulk een gewenscht besluit.
Alvorens echter eene passende betrekking gevonden te hebben, verloopen de maanden, en heeft de herfst nogmaals den bladerentooi der berken doen geel worden. Een hoogst gelukkige tijd is doorleefd niet alleen door de verloofden, maar ook door de moeder - als op het onverwachtst de tijding komt, dat wegens verraad van een der onderworpen Indische hoofden, eene expeditie wordt uitgerust; als gevolg waarvan het oorlogsschip ‘Pollux’ naar de Atjehsche kust zal worden gezonden, en dat de luitenant ter zee 2e klasse W. van Voorst op dien bodem geplaatst wordt.
Dit bericht valt als een bliksemstraal uit nagenoeg volkomen heldere lucht neer, te midden van het kalme geluk der bewoners van Heiderust.
't Is nu geen tijd meer, ontslag uit den zeedienst te vragen, en schandelijk zou het zijn zich op minder loyale wijze aan de plaatsing te onttrekken. Nu het feit beslist is, mag Willem onder geene voorwaarde aan de oproeping trachten te ontkomen.
Een paar dagen later neemt hij, de tranen die hem dreigen te ontsnappen met moeite bedwingende, een hartroerend afscheid van de twee zoo innig geliefden, die, met de armen