Merkwaardige ontdekking van een moord.
Het was in den zomer van het jaar 1601, toen de proost van King's College in Oxford, dokter Airy, in gezelschap van een zijner bedienden over het kerkhof St. Sépulchre in Londen liep. De oude doodgraver was juist bezig een graf op te graven en had daarbij ook een geraamte te voorschijn gebracht. De geestelijke bleef staan en sloeg den doodgraver eenigen tijd gade. Plotseling bemerkte hij tot zijn groote verwondering, dat de schedel, die op de aarde lag, zich langzaam heen en weer bewoog. Hij liep er heen, om den merkwaardigen schedel te onderzoeken, en vond er in een padde; maar tegelijk ontdekte hij dat in het slaapbeen van het hoofd een groote spijker stak.
De proost vermoedde dadelijk, dat het de schedel was van iemand, die vermoord was geworden, en vroeg daarom den doodgraver of hij ook wist, wiens graf hij zoo juist had opgegraven.
De oude antwoordde, dat het het graf was van iemand, dien hij zeer goed gekend had, en die vier en twintig jaar geleden plotseling gestorven was.
Dokter Airy liet hem den spijker in den schedel zien, en nu herinnerde de oude zich plotseling, dat men bij het overlijden van den man veel over diens plotselingen dood gesproken had.
De vrouw had, nog eer het rouwjaar verstreken was, een veel jongeren man gehuwd en leefde nog. De zaak werd voor het gerecht gebracht, de vrouw gevangengenomen, en er waren zelfs nog getuigen te vinden, die verschillende bezwarende omstandigheden konden aanvoeren.
Zoo o.a. bezwoer een oude vrouw, dat zij een half uur vóór het overlijden van den man haar buurvrouw bezocht, en deze aangetroffen had met een grooten spijker en hamer in de hand, juist op het oogenblik dat zij in de kamer van haar zieken man wilde gaan.
Tegenover deze getuige viel de vrouw door de mand; zij legde een volledige bekentenis af en werd opgehangen.
De merkwaardige ontdekking van dezen moord had plaats in den tijd dat Shakespeare leefde, en niet onmogelijk is het, dat deze er een aanleiding in vond om Macbeth in de 3de acte van zijn treurspel te laten zeggen:
‘Es will Blut, sagt das Sprechwort, Blut will Blut.
Man hat erfahren, dasz Steine sich regten,
Dasz Baüme sprachen und prophetische
Augurn und heimliche Beziehungen
Durch Elstern, Krähn und Raben brachten aus
Den scheusten Mann des Bluts.’