Hoe Frans aan zijne vrouw kwam.
In onzen vriendenkring heerschte algemeene verbazing, toen wij het aanstaande huwelijk van Frans van Doorn vernamen. ‘Wel, gaat hij trouwen, die vroolijke losbol? En wie is de uitverkorene? Eene weduwe? Is dat waar, en nog wel uit een provinciestadje?’
Den eersten keer, dat ik hem tegenkwam, vatte ik hem bij den kraag en moest hij mij tekst en uitleg geven.
‘Ik heb weinig tijd,’ antwoordde Frans; ‘ik heb tal van bezigheden. Ik kom juist van het stadhuis en ga in eens nu door naar Stern om de annonces te bestellen. Gaat gij soms zoover met mij mede? De geschiedenis is heel kort, maar als gij er op gesteld zijt, zal ik het je vertellen.
Het was Februari, ik vertrok naar Nice om de carnavalsfeesten bij te wonen. Ik nam den trein van 8 uur 55 's morgens, die te Marseille zou aankomen na middernacht. Ik zou een dag te Marseille doorbrengen, waar mijne vriend en Rombaud mij op een dejeuner zouden wachten; den anderen morgen zou ik naar Nice vertrekken, waar ik 's namiddags om 2 uur zou aankomen.
Bij het spoor van Lyon zijn volop menschen. Gelukkig was de spoorwegchef Frégoul zoo goed mij nog eene plaats te geven. Ik zat alleen met een gedecoreerd reiziger, die voor bagage niets bij zich had dan eene portefeuille. Waarschijnlijk ging hij niet ver en weldra zou ik alleen zitten. Alleen! Het eenige geval dat eene groote reis nog draaglijk kan maken. Iedereen was geborgen, de trein ging vertrekken, toen men twistende stemmen aan het portier vernam.
‘Neen, mijnheer, neen,’ zei een frisch vrouwenstemmetje met duidelijk accent, ‘ik heb een slaapwaggon besteld en moet er dus een hebben.’
‘Maar, mevrouw, wij hebben er geen!’
‘Dan hadt gij op mijn order acht moeten geven, die ik per brief deed!’
‘Wij hebben geen brief gehad, mevrouw.’
‘Laat u dan onmiddellijk een slaapwaggon aanhaken.’
‘Onmogelijk! Haast u toch, mevrouw, de trein gaat vertrekken.’
‘Ik moet toch plaats hebben.’
‘Welnu, ik bied er u reeds twee in deze coupé aan.’
‘Daar?’
‘Ja, daar.’
Een klein bruin hoofdje verscheen aan het portier en trok zich eenigszins terug.
‘Er zijn daar twee heeren.’
‘Welnu, mevrouw, ik kan u toch geen waggon voor u alléén geven.’
‘Welnu, dan vertrek ik niet.’
‘Zooals u wilt; de trein gaat weg, ik geef het signaal.’
‘Wacht, wacht toch, mijnheer, ik moet absoluut mede. Maar dan zal men mij zeker een slaapwaggon aan het eerstkomend station geven.’
‘Ja, mevrouw, zeker.’
‘Gij zult daarover telegrafeeren?’
‘Ja, mevrouw.’
‘Gij belooft het stellig?’
‘Ja, ja, zeker.’
Het portier ging open, een klein, vlug, elegant dametje kwam binnen met allerlei pakken en reisdekens. De fluit klonk en wij vertrokken.
Als galant man had mijn medereiziger naast mij plaats genomen, om de geheele overzijde voor de nieuw aangekomene vrij te maken.
Zonder ons met één blik te verwaardigen, geheel verward, rood van kwaadheid, zag zij naar de pakken, die wij in het net hadden gelegd.
Met één oog sloeg ik haar gade en met genoegen bemerkte ik, dat zij er heel aardig uitzag.
Het was flink koud. De reizigster zat tot aan haar kin in de reisdekens en keek voortdurend door het raampje links. De heer met de portefeuille haalde hieruit groote blauwe en groene papieren, die hij met de grootste aandacht las; terwijl ik met de voeten op de warm-waterstoof mij amuseerde met de nieuwstijdingen, die ik aan het station had gekocht om mij voor verveling te vrijwaren.
11 uur. Laroche. De trein houdt stil. De heer met de portefeuille staat op, buigt en stijgt uit. Nauwelijks uitgestegen, wordt hij aangesproken door den stationschef met een: ‘Mijnheer de inspecteur!’
De reizigster roept: ‘Mijnheer de stationschef!’
‘Mevrouw!’
‘Men heeft u zeker uit Parijs getelegrafeerd om een slaapwaggon?’
‘Ja, mevrouw, maar ik kan er u geen bezorgen dan te Lyon.’
‘Te Lyon, en om hoe laat?’
‘Om 5 uur 25 minuten, mevrouw.’
‘Dus den heelen dag nog. Ik kan den heelen dag niet in deze coupé blijven, dat is onmogelijk, ik verkies dat niet.’
‘Pas op, mevrouw, de trein gaat weg.’
Zij trok zich in haar hoekje terug, zonder mij met een enkelen blik te begunstigen; ik verdiepte mij in de lectuur van mijn tiende nieuwsblad!
Ik wil wel bekennen dat ik aan dat blad meer aandacht wijdde dan aan de negen anderen; ik begon wel twintig maal denzelfden regel. Gaarne had ik een gesprek willen beginnen, maar ik kon geen aanknoopingspunt verzinnen. Mijne buurvrouw was eene echte dame, dat had ik al dadelijk ontdekt en vruchteloos zat ik te verzinnen hoe een gesprek aan te knoopen.
‘Vijf en twintig minuten oponthoud! Buffet!’ riep de beambte, het portier openmakende.
Mijne buurvrouw stond op, ontdeed zich van de reisdeken, plaatste hare bagage en stapte uit. Het was 12 uur. De honger deed zich gevoelen. Zij stapte naar het buffet links. Ik volgde haar en kon haar gracieuse taille bewonderen, goed afgeteekend door een prachtigen mantel van louter bont. Zij had een grijs kastoren hoedje op, en zwarte krullende nekhaartjes kwamen er onderuit; zeer kleine voetjes trippelden vlug voor mij uit. Ik trad binnen, ging zitten en bestelde een eenvoudig maal.
De dame nam een kop bouillon aan een ander tafeltje.
Ik was een der eersten, die weêr opslond, en ging een sigaar op de kade rooken.
De vijf en twintig minuten waren spoedig verloopen. De reizigers verlieten met troepen de eetzaal en zochten hunne coupés op. Ik opende de mijne, maar mijne medereizigster was nog niet ingestapt.
Ik zat bij de kleine bibliotheek. Ik zag niets dan haar rug, doch ik herkende haar aan het prachtig figuur, haar bonten mantel en grijze hoedje.
Iedereen was al ingestapt; de beambten sloten met geweld de portieren.
Zij bleef echter en scheen niets te bemerken. Ik riep uit alle macht uit het portierraampje: ‘Mevrouw, mevrouw!’ maar het was te ver, of zij scheen niets te hooren. De trein zou vertrekken. Wat te doen? Zij zal achterblijven zonder haar bagage met die strenge kou - die arme lieve vrouw!
In eens nam ik de drie zakken en reisdekens en wierp dat alles een man toe, die dicht bij den waggon stond, en riep: ‘Geef dat alles aan die dame, die daar staat!’
De man pakte het boeltje op en liep naar de dame bij de bibliotheek.
Op hetzelfde oogenblik, aan den anderen kant van den waggon, opent zich het portier en mijne reizigster wordt bijna met geweld in haar coupé geduwd door den conduc-