Majesteit aangediend te worden. Tevergeefs trachtte de verbaasde dienaar den vrager van deze dwaze audiëntie af te doen zien; de keizer lag zeker reeds te bed en zou, niettegenstaande zijn bekende goedmoedigheid, deze stoornis kwalijk nemen. De graaf volhardde evenwel bij zijn voornemen en werd ten slotte werkelijk toegelaten.
‘Majesteit,’ sprak de Hongaar, ‘ik weet hoe een onderdaan zijn heerscher ontvangen moet. Tot slot van dezen feestdag moest noodzakelijk een vuurwerk worden ontstoken, maar de politie wilde mij hiertoe geen vergunning geven, omdat de hutten in den omtrek van het slot allen van stroodaken voorzien zijn, die licht in brand kunnen raken. Nu heb ik er wat anders op bedacht, om toch mijn doel te bereiken. Sta mij toe, Uwe Majesteit, dat ik de tienduizend gulden aan banknoten, die ik voor het vuurwerk bestemd had, in de kaars van Uwe Majesteit verbrand!’
Bij deze woorden haalde hij tien banknoten ieder van duizend gulden uit den zak, en naderde daarmee den kandelaar.
‘Graaf, doe geen dwaasheden!’ riep de keizer ijlings uit.
‘Toch moet het gebeuren,’ antwoordde de zonderling, ‘maar als de keizer het kleine vuurwerk liever eigenhandig ontsteken wil, neem ik er ook genoegen mee!’
‘Dat is goed,’ sprak de keizer lachend, ‘maar ga nu heen!’
De graaf overhandigde zijn kostbaar pakje en verliet trotsch de kamer, in het bewustzijn toch tegen den zin van de Hongaarsche politie zijn vuurwerk te hebben doorgezet. Maar hij bedroog zich hierin in zoover, dat de keizer de banknoten besteedde om de stroodaken van het dorp door pannendaken te laten vervangen.