Iets over menscheneters.
(Bij de plaat op blz. 169.)
De vreeselijke, dierlijke gewoonte van een deel der menschheid om haars gelijken te verslinden, is aan verschillende oorzaken toe te schrijven. In de eerste plaats was het en is het wel de oorlog, die tot deze gastronomische dwaling aanleiding geeft. Gaat men de karakter-eigenschappen van menschenetende volksstammen na, dan ziet men, dat het zwervende en krijgvoerende rassen zijn, die een harden strijd om het bestaan hebben.
Hiervan getuigen het best de inboorlingen van Australië. De in het naburige Zuiden levende stammen, die een flegmatisch, goedmoedig karakter hebben, maken zich niet schuldig aan menscheneterij, wel evenwel de wilde inwoners van Queensland. In veel gevallen moet het een vurig verlangen naar vleesch zijn, dat de inboorlingen uit gebrek aan wild een der stamgenooten doet slachten en opeten. Meestentijds is het evenwel de oorlog, die deze menschen uit fanatieken haat en dierlijk verlangen naar bloed tot het kanibalisme dwingt. De krijgsman gelooft, dat als hij deelen van zijn verslagen vijand opeet, diens moed en kracht op hem overgaan. Om deze reden verslindt de Australiër hart en nierenvet der verslagenen. Dat men door deze gewoonte er toe kwam om langzamerhand ook om andere redenen menschenvleesch te eten, is licht te begrijpen. Zoo zien wij in Queensland de mannen deelen van lijken eener jonge vrouw of van een jong meisje verslinden, om verwantschap met of genegenheid van haar te krijgen, en in Midden-Australië eten de achterblijvenden hun lijken op om een einde te maken aan den rouw.
Bij één stam mogen de moeders slechts haar overleden kinderen opeten, terwijl het den vaders verboden is; ook mogen de zoons hun vaders niet verslinden.
Vertoont Midden-Australië in dit opzicht aan het beschaafde Europa een treurig beeld, met den Bismarck-archipel is het niet veel beter gesteld. Op het door vele blanken bewoonde noordelijkste deel van Nieuw-Pommeren, op het Gazellen-schiereiland, is het menscheneten algemeen verspreid. Hier wordt alleen uit dorst naar menschenvleesch jacht op menschen gemaakt. Arglistig overvalt men de bewoners van naburige dorpen, ja zelfs stamgenooten, om ze te slachten, te braden en op te eten. De zendelingen, die hier verblijf houden, kunnen het best mededeelingen doen over deze wijdvertakte gewoonte, want door hun omgang met de inboorlingen zijn zij het best in de gelegenheid hun zeden en gewoonten te leeren kennen.
Dit barbaarsch gebruik is niet met geweld van wapenen uit te roeien en te bestrijden; slechts door het invoeren van meerdere beschaving door de zendelingen, zal er zeer langzamerhand verandering in komen.