De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet slot Ulft,
| |
[pagina 142]
| |
Op 't zoo begeerlijk goed.
En toch ten langen leste
Is 't Berg bij kalm verdrag
Gelukt de sterke veste
Te krijgen zonder slag.
Het is zeer lang geleden,
Toen vaak der eed'len stoet,
In 't oud en grijs verleden,
Was gast op 't riddergoed.
Toen 's morgens door de velden
Met 't krieken van den dag,
Men toog als ware helden,
Ter jacht op wat men zag;
En d' eed'le, fiere vrouwe
Aan 't hoofd der ruiterschaar,
Haar echtgenoot getrouwe,
Trotseerde elk gevaar.
Toen in de groote zale,
Des avonds ná de jacht,
De zilveren bokale
Werd lustig toegebracht;
En Adelheid moest blozen,
En voelde vreugde en smart,
Bij Diedricks minnekozen,
Dat haar trof tot in 't hart!
Ja, 't is reeds lang geleden,
Dat Diedrick voor 't altaar,
Geknield en in gebeden,
Voor heel de priesterschaar,
Zwoer Adelheid zijn trouwe
Voor tijd en eeuwigheid,
En nam haar tot zijn vrouwe.Ga naar voetnoot(1)
Wat was heel 't volk verblijd!
Het deed, om te bewijzen,
Dat 't deelde in haar geluk,
Een eerepoort verrijzen,
Een waarlijk prachtig stuk!
En de oude heer bewogen
Door zooveel hartlijkheid,
En om nog te verhoogen
De vreugd van Adelheid,
Bevrijdde al zijn mannen
Van 't juk der dienstbaarheid,
Die eeuwig werd verbannen
Uit zijne heerlijkheid.
Veel jaren vloden henen
Sinds Alva met zijn heir
Voor Ulft is verschenen,
En vreeslijk ging te keer.
Sinds hij den zwaren toren
Vernielde, en 't zoover bracht,
Dat 't slot zelf ging verloren,
En kwam in Spanje's macht,
Sinds voor de legerscharen
Van Frankrijk, ruw en woest,
Het - ná ruim honderd jaren -
Zijn poort weer oop'nen moest.
Doch ook zij moesten wijken
Voor Hollands leeuwenmoed,
En dra hun vlag weer strijken
Op 't oude riddergoed!
Nog meer is te verhalen
Van dit aloude slot,
Doch waarom 't op te halen?
Beslist is lang zijn lot!
Zoo wisselen de tijden,
Zoo gaat het al daarheen,
Dat is niet te vermijden,
Niets blijft er hier beneên!
Maar laat ons dankbaar wezen,
Doch, ná den ouden tijd,
Een nieuwe is verrezen,
Die ons veel meer verblijdt,
Die rijker is aan zegen
Voor 't volk van Nederland,
En welvaart allerwegen
Ook brengt in Gelderland!
't Is een heerlijke rit zoo dwars door de Graafschap van het westen naar het oosten, 't zij van Zutphen, 't zij van Doesburg uit, naar Anholt met zijn prachtig, den vorst van Salm-Salm toebehoorend slot, dat in den regel ook van binnen te zien is, en waarvan het fraaie, uitgestrekte wandelpark, keurig onderhouden en rijk aan bloemen- en boomenpracht, zoo volop te genieten geeft! Dit oude, kolossale kasteel, inwendig onder anderen prijkende met tal van oude familie-portretten, waaronder zelfs die van Oranjevorsten, en van andere schoone schilderstukken, als van Murillo, Rembrandt en meer dergelijke onsterfelijke meesters, - dit eerbiedwaardig gebouw, dat reeds zoovele eeuwen over zijn hoofd zag heentrekken, is des zomers het doel van menig uitstapje. Heerlijke rit derwaarts! Rechts en links bouw- en weilanden, afgewisseld door dennenbosschen en flinke boerenhoeven. Kleine, nette Geldersche stedekens: Doetinchem en Terborg; welvarende dorpen: Hummelo en Keppel, Ulft, Silvolde, Gendringen; trotsche oude kasteelen, die ons heel wat te zeggen hebben uit den goeden ouden tijd: Enghuizen, Keppel, de Kemnade, Wisch, Schuilenburg, Zwanenburg, Landfort, de Wildt, - dat alles trekt als in een panorama aan ons oog voorbij en maakt den tocht, 't zij men dien per stoomtram of per rijtuig onderneemt, verre van eentonig, ja, rijk aan afwisseling en schoone vergezichten. Doch het glanspunt van dien tocht is verdwenen; voorheen een der fraaiste punten is van al zijne aantrekkelijkheid ontdaan. Van de oude ridderhofstad Ulft, het wondersterke Middeleeuwsche slot met zijne 18 voet dikke muren en zwaar gebouwden toren, is niets meer aanwezig, niets dan de hoogte, waarop het eertijds stond en waar nu twee hoogst eenvoudige boerenhuizingen zijn gebouwd, omgeven door bouwland, waar, zoo prozaïsch mogelijk, thans aardappelen en rogge groeien en bloeien op de plaats, waar weleer geharnaste ridders zaten in de hooge halle, en de edele burchtvrouwe het spinrokken deed snorren onder het neuriën van de balladen der oude troubadours. Rogge en aardappelen ter plaatse, waar weleer de krijgsknechten het kanon lieten bulderen, en Spanjaarden en Franschen den toegang betwistten tot den ouden Gelderschen bodem! Welk eene liefelijke, vreedzame verandering! Wat gaat de beschaving toch met reuzenschreden vooruit! Welk een verschil bijv. de aanvang der 20e eeuw bij de 16e en 17e vergeleken, in dit opzicht althans! O, voorzeker! - ten minste als men rustig staart op de niet meer aanwezige overblijfsels van het slot Ulft en voor een oogenblik kalm uit zijne hersens de gedachte verdrijft aan de Zuid-Afrikaansche republieken en aan de beschaafde Engelschen, zoo ontzaglijk meer beschaafd dan de Spaansche en Fransche legerbenden in de 16de en 17de eeuw! Doch wat baat al die philosophie over vooruitgang en beschaving? 't Is niets dan theorie; in de practijk is de 20e eeuw even barbaarsch, zoo niet erger dan de 16e en 17e, ja dan de nacht der duistere Middeleeuwen; alleen de vorm, de wijze van handelen is veranderd, de barbaarschheid is wat fijner, wat netter, wat meer gekunsteld, meer weten- | |
[pagina 143]
| |
schappelijk, enz. geworden, en, zóó uitgedost, heet zij nu beschaving! Die het niet gelooven wil, overdenke slechts, wat er thans al twee jaren achtereen in Zuid-Afrika geschiedt! Met dat al is het toch jammer dat de ruïne van dat oude Ulft geheel is opgeruimd. Ulft was in zijn goeden tijd waarlijk een prachtstuk van een ridderburcht, die eene niet onbelangrijke rol in de geschiedenis heeft gespeeld. De ruïne was dus een historisch monument. Zulke monumenten in stand te houden, ligt geheel in den geest van den tegenwoordigen tijd. En wie zal dat afkeuren? Ze herinneren aan vroegere tijden en toestanden, die verre van rooskleurig waren, doch waarover het hedendaagsch geslacht zich nog zoo erg niet behoeft te schamen. Eene wijze van oorlogvoeren en huishouden in veroverd land, zooals thans door de Engelschen in Zuid-Afrika geschiedt, zoude, zoo al niet een Alva, dan toch zeker een Condé of Turenne hebben doen blozen! Wij bieden hierbij onzen lezers drie afbeeldingen aan van het oude slot, zooals het zich voordeed circa 1732, vervaardigd naar oorspronkelijke en nog nimmer in druk gereproduceerde aquarellen van Abraham de Haan of de Haen. Twee andere gezichten van het slot kan men vinden in het vrij zeldzame werk: ‘Geographische beschrijving der Provintie Gelderland’, in 1772 in het licht verschenen. De Haan was een leerling van den bekenden landschapteekenaar Cornelis Pronk. Hij was geboren te Amsterdam den 6en April 1707 en werd aanvankelijk opgeleid tot rechtsgeleerde, doch volbracht zijne studiën niet en beoefende later uitsluitend de teekenkunst, terwijl hij bovendien nog eenige vermaardheid als dichter verwierf. Hij stierf in zijne geboortestad den 8en September 1748. Hij teekende vooral stads- en dorpsgezichten, afbeeldingen van kasteelen, kerken, enz. in ons vaderland en zijne onmiddellijke omgeving, waarvan vele in druk zijn weergegeven en dus bewaard geworden in ‘de Tegenwoordige Staat van alle Volken’, een bekend aardrijkskundig en topographisch werk uit het midden der 18de eeuw, en andere dergelijke uitgaven uit dien tijd. Maar er zijn ook vele van die teekeningen - en daaronder het drietal, dat men hiernevens ziet afgebeeld - nimmer gedrukt en hier of daar nog in particuliere verzamelingen berustende. Het zal wel geen betoog behoeven, hoe belangrijk die zijn, vooral voor zooverre zij oude kasteelen en gebouwen voorstellen, die nu niet meer in wezen zijn; te meer nog, daar Pronk en zijne geheele school met eene minitieuse nauwkeurigheid teekende, die geheel weergaf wat zij voor oogen hadden en die elke phantasie totaal buitensloot. Laat ons thans een oogenblik bij de geschiedenis van Ulft en zijne opvolgende bezitters gedurende de laatste acht eeuwen stilstaan. Reeds in den aanvang der 12de eeuw wordt het geslacht vermeld, dat aan de heerlijkheid Ulft zijn naam ontleende. In 1133 en 1135 is Theodericus de Ulfde (Ulft) getuige van Bruno II, aartsbisschop van Keulen. Korten tijd daarna komt Ulft evenwel door het huwelijk van Christina van Ulft met Evert van Heeckeren aan een tak van dit oude, beroemde Geldersche geslacht, in genoemde Evert en zijne nakomelingen namen den naam Ulft aan, met behoud nochtans van het wapen der Heeckerens. Dit tweede geslacht Ulft was zeer strijdlustig en voerde onophoudelijk krijg. Het grondgebied van Ulft lag ingesloten tusschen de machtige bannerijen van Berg en Wisch, die beiden er naar streefden zich van het sterke slot en bijbehoorende gronden meester te maken. Dit gaf aanleiding tot onophoudelijke veeten, terwijl ook met Overijssel en inzonderheid met de steden Deventer en Kampen de heeren van Ulft voortdurend overhooplagen. Evert van Ulft, heer van Ulft, werd als zoodanig opgevolgd door zijn oudsten zoon, insgelijks Evert genaamd, die in eerste huwelijk gehuwd was met Mechteld ten Berge, vermoedelijk dochter van Frederik, heer van den Berg en Hedwig van Oije. Hij was ridder en stond in groot aanzien bij de Geldersche graven, was raad van graaf Reinoud I, in 1327 drost en scholtus van Zutphen, in 1329 medescheidsman in het geschil van graaf Reinoud II met de stad Zutphen, in 1331 medebezegelaar der huwelijksche voorwaarden tusschen genoemden graaf en Alionora van Engeland, enz. En toen graaf Reinoud in 1339 tot hertog werd verheven, en, om aan zijne hofhouding meerderen luister bij te zetten, van den keizer de vergunning kreeg om vier grootwaardigheidbekleeders aan te stellen, werd Evert van Ulft benoemd tot erfmaarschalk, terwijl Jacob van Mirlaer tot erfdrost, Willem van Broeckhuysen tot erfkamerling en Dirk van Lijnden tot erfschenker van Gelderland werden aangesteld. In 1335 behoorde Evert onder de bezegelaars van hertog Reinoud's testament en, toen deze vorst in 1344 overleed en zijn opvolger hertog Reinoud III nog minderjarig was, werd Evert van Ulft lid van den landraad, aan wien het bewind over Gelderland tijdelijk werd opgedragen. Den 1en Januari 1348 werd hij, als getuige bij de bevestiging van de privilegiën der stad Kleef door graaf Dirk VIII, het laatst gemeld. Hij liet o.a. zeven zonen na, waarvan de oudste, Frederik genaamd, hem als heer van Ulft en erfmaarschalk van Gelderland opvolgde. Deze was ook raad van hertog Reinoud III en voegde zich in de bekende burgertwisten tusschen de Heeckerens en Bronckhorsten bij de partij der eersten, dat is bij die van genoemden hertog, terwijl de Bronckhorsten zijn jongeren broeder Eduard steunden, die zich van het gezag trachtte meester te maken. Frederik sneuvelde in den beslissenden slag bij Tiel den 25en Mei 1361. Zijn oudste zoon Evert, ridder, volgde hem op als heer van Ulft. Deze beleefde een zeer onrustigen tijd in Gelderland, want de burgeroorlog brak in 1372, na den dood van Eduard en Reinoud van Gelder, met vernieuwde woede uit, waarbij Evert zich weder schaarde bij de partij der Heeckerens, die hunne oudste zuster, hertogin Mechteld van Gelder en haren echtgenoot Jan van Châtillon, graaf van Blois, waren toegedaan, terwijl de Bronckhorsten de wapenen opnamen voor Willem van Gulik, die met de jongere zuster, hertogin Maria, was gehuwd. Het zoude ons te ver voeren, indien wij thans het verloop van dien burgerstrijd in bijzonderheden wilden mededeelen. Evert van Ulft schijnt er geene zijde bij gesponnen te hebben, want in 1380 droeg hij - waarschijnlijk om aan geld te komen - zijn slot Ulft in leen op aan graaf Adolf van Kleef. Ook met zijne buren, met Overijssel, met Deventer en Kampen, enz., had zij het telkens te kwaad; zijn geheele leven was eene aaneenschakeling van oorlogen. In 1386 was hij gehuwd met Catharina van Honnepel, en in 1411 was zij niet meer onder de levenden. Zijn zoon Frederik, heer van Ulft, volgde het voetspoor zijns vaders, doch had weinig voorspoed en geluk bij zijne krijgsbedrijven. In 1411 maakte hij Ulft tot open huis van hertog Reinoud IV van Gelder. Hij lag overhoop met zijn machtigen buurman, den heer van den Berg, en deed hoe langer hoe meer kromme sprongen. In 1445 stal hij vee van Zutphensche burgers, twee jaren later nam hij Friesche kooplieden op de Veluwe gevangen en stichtte brand bij Wolter Tengnaeghel. Het volgende jaar leende hij geld van Goossen Steck, erfmaarschalk van Kleef, en eindelijk in 1453, een jaar vóór zijn dood, was hij genoodzaakt zijn slot Ulft te verkoopen aan Willem van der Leck, heer van den Berg. Sedert bleef Ulft met de bannerij van Berg vereenigd. Het was ruim eene eeuw later, dat weder een Willem graaf van den Berg den schepter voerde in de machtige bannerij van Berg, terwijl hij tevens nog heer was van Byland, Homoet, Hedel, Boxmeer, Spalbeek, Herpen, Ulft, Wisch, Stevensweerd, enz. | |
[pagina 144]
| |
Deze was gehuwd met Maria van Nassau, de zuster van prins Willem van Oranje, en, ofschoon hij later, zooals algemeen bekend is, naar de zijde der Spanjaarden overging, was hij aanvankelijk de zaak der vrijheid warm toegedaan en behoorde hij o.a. in 1566 tot het verbond der edelen, die een verzoekschrift aan de landvoogdes, de hertogin van Parma, aanboden. Ulft was in die dagen een fort of versterkt punt, dat eene vaste bezetting had onder bevel van een kastelijn met den titel van burggraaf. Toen de hertog van Alva met zijn leger in Gelderland verscheen, om het land met geweld aan Spanje te onderwerpen, was het geen wonder, dat hij zich ook van het slot Ulft trachtte meester te maken. Dit ging evenwel niet zonder slag of stoot. Ulft met zijne sterke muren en zware torens moest geregeld belegerd worden, en eerst, nadat de belegeraars een der beide ronde torens geheel hadden platgeschoten en de bezetting gebrek aan voedsel kreeg, kon de vijand haar tot overgave dwingen. Het verhaal luidt, dat er op het laatst nog maar een zwijn in de veste aanwezig was en dat dit elken morgen uit zijn hok werd gehaald en dan een pak slaag kreeg, waardoor het vreeselijk schreeuwde, om zoodoende de belegeraars in den waan te brengen, dat er voortdurend varkens geslacht werden en men dus nog geen gebrek aan voedsel had. De man, die dit kunststukje had uitgedacht en met het varken op bovenstaande wijze exerceerde, werd ná de overgave door de Spanjaarden uit wraak opgehangen. Men vindt dit verhaal echter ook opgeteekend in de geschiedenis van den Wildenborg, halverwege tusschen Lochem en Vorden gelegen, ook in vroegere dagen een sterk slot, dat meermalen is belegerd en ingenomen. Mogelijk is het niet anders dan een verdichtsel, en toch is het niet onwaarschijnlijk, dat het een grond van waarheid bevat. Weder ruim eene eeuw later, bij gelegenheid van den inval der Franschen in ons land in 1672, wordt Ulft andermaal in de geschiedenis vermeld. Toen het Fransche leger in aantocht was naar de oostelijke grenzen der Republiek, werd een luitenant met 90 man van het garnizoen van Emmerik naar Ulft gezonden, om het slot te bezetten en zoo noodig te verdedigen. Doch Ulft was in die dagen eene getrouwe afspiegeling van al onze vestingen en ons geheele leger toenmaals; het was slecht bewapend en in het geheel niet van het noodige ter verdediging voorzien. Men vond er slechts eenige ijzeren stukken geschut, waarvan maar twee op affuiten gemonteerd, voorts 50 kanonskogels, 8 tonnen buskruit, 2 losse lonten, enz. en 4 mud rogge en eenigen anderen voorraad! Toen dan ook kort daarop de Franschen onder de Choiseuil, gouverneur van Langres, het kwamen berennen, gaf het zich onmiddellijk over op voorwaarde, dat de officieren vrij mochten aftrekken, terwijl de soldaten in krijgsgevangenschap naar Emmerik werden vervoerd. Albert graaf van den Berg, die 26 September 1675 overleed, was toen bannerheer van 's Heerenberg en dus ook heer van Ulft. Hij was de voorlaatste uit het oude, uit Wassenaer gesproten geslacht Van der Leck. Door het kinderloos sterven zijns zoons Oswald in 1712 kwamen al de bezittingen der Van den Bergs aan Frans Willem prins van Hohenzollern Sigmaringen, kleinzoon van Maria Clara gravin van den Berg, Oswalds eenige zuster, die in 1715 overleed en gehuwd was met Maximiliaan prins van Hohenzollern Sigmaringen. De heerlijkheid 's Heerenberg, nu geen bannerij en ook eigenlijk geene heerlijkheid meer, is nog in 't bezit zijner nazaten. Ulft kwam echter meer en meer in verval en werd eene ruïne. Circa 1872 werden de overblijfsels van het oude slot met bijbehoorende gronden in diverse perceelen verkocht, en een 20 jaar later werd de ruïne geheel gesloopt en opgeruimd. Thans is daarvan niets meer aanwezig dan eenig oud muurwerk in den grond. Op de hoogte aan den ouden IJssel, waarop Ulft eertijds zijnen trotschen toren zoo sierlijk verhief, staan nu - zooals wij boven reeds zeiden - twee eenvoudige boerenwoningen, omgeven door bouwland. Sic transit gloria mundi!
October 1901. |
|