Van Lakei tot Hofraad.
Toen koningin Marie-Antoinette op zekeren dag met een harer hofdames in een open rijtuig met vier paarden bespannen een uitstapje maakte, kwam er plotseling een brutale bij in den wagen vliegen en dwarrelde maar steeds om de hoofden der beide hoog gefriseerde dames. De koningin en haar begeleidster beproefden tevergeefs met hare waaiers het beestje te verjagen; het werd er nog wilder door en eindigde met de van schrik opspringende hofdame een steek in de wang te geven.
Daar vertoonde zich plotseling de arm van een der achter op het rijtuig staande lakeien in den wagen en met vluggen greep had hij het beestje gevangen en op den grond geworpen.
‘Bravo, Campan!’ riep de koningin verheugd. ‘Jammer dat ge het niet een halve minuut eer gedaan hebt, vóór het bloeddorstige kleine dier het onheil had aangericht. Doet het erg pijn, gravin?’
‘Ach ja,’ zuchtte de hofdame.
‘Uw wang is op de plaats, waar de steek is toegebracht, erg rood.’
‘Ja, daar doet het ook zeer.’
‘Wenscht de gravin het ook zelf te zien?’ vroeg eerbiedig de lakei.
‘Ik heb helaas geen spiegel bij mij.’
‘Hier is er een,’ en dit zeggende haalde Campan een in elkaar geslagen kleinen handspiegel uit den zak en gaf hem de gravin.
Deze keek er in en mompelde: ‘Het is een leelijke steek. Mijn wang zal wel opzwellen.’
‘Het beste zal zijn, dat wij naar het paleis teruggaan,’ meende de koningin. ‘Koetsier, keer om!’
De koetsier wilde juist aan dit bevel gehoor geven, toen Campan sprak: ‘Als de gravin een paar droppels geest van salmiak op haar zakdoek deed en daarmee de gewonde plaats natmaakte, zou zeker de pijn spoedig verminderen.’
‘Daar hebt ge gelijk in,’ sprak de koningin, ‘maar om dat te kunnen doen, zouden wij geest van salmiak bij de hand moeten hebben, en dat is nu helaas niet het geval.’
‘Ik ben er van voorzien, majesteit,’ antwoordde de lakei, ‘ik heb voor voorkomende gelegenheden altijd een kleine zakapotheek bij mij.’
Hij haalde een lederen etui te voorschijn, die eenige sierlijke kleine flacons bevatte. Een dezer stelde hij de gravin ter hand, terwijl hij sprak: ‘Hier hebt u geest van salmiak.’
‘Gij zijt werkelijk een uitstekende en oplettende dienaar,’ riep Marie-Antoinette. ‘Wat is het aangenaam, dat gij de voorzorg neemt aan al die dingen te denken.’
De gravin besmeerde hare wang met geest van salmiak, waardoor de pijn verminderde en het ritje voortgezet kon worden.
Campan was inderdaad een bizonder zorgzaam mensch. Natuurlijk was dat toe te schrijven aan zijn ordelievenden aard, maar ook deed hij het deels uit berekening.
Ook bij andere gelegenheden had hij altijd juist datgene, wat noodig was, bij de hand of in een zijner vele zakken.
Scheurde een prinses of een dame der hofhouding haar japon aan een doornheg, dan werd er geroepen: ‘Campan!’
‘Tot uw orders.’
‘Hebt je ook spelden bij je?’
‘Stellig, mevrouw!’
‘Misschien ook naainaalden en zijde?’
‘Dat heb ik ook!’
‘En een schaartje?’
‘Ook dat.’
En alles, wat men noodig had, kwam uit zijn zakken te voorschijn, tot groot vermaak en tevredenheid der koningin en hare hofdames.
De onuitputtelijkheid zijner zakken werd ten laatste zelfs spreekwoordelijk aan het hof. Men interesseerde zich voor hem en ontdekte weldra, dat hij een zeer ontwikkeld man was, die ook heel goed schrijven kon. Het duurde dus niet lang of men begreep, dat men Campan best een gewichtiger post kon toevertrouwen, en dus benoemde de koningin hem tot haar privé-secretaris met den titel van hofraad.
Ook in die hoedanigheid voldeed hij uitstekend, voornamelijk omdat hij zoo punctueel, nauwlettend en zorgzaam was. Hij dacht steeds aan alles, vergat of verzuimde nooit een enkele aangelegenheid, en vervulde alle plichten, aan zijn ambt verbonden, tot groote tevredenheid zijner hooge gebiedster.
Zijn schoondochter, Jeanne Louise Henriëtte Genest, deed dienst als kamenier bij de koningin en werd door haar interessante, voor de geschiedenis zeer belangrijke ‘Gedenkschriften over het privé-leven van koningin Marie-Antoinette’ later bekend en zelfs beroemd.