Uit de muziekwereld.
In een Duitsch tijdschrift, ‘Bühne und Welt’, wordt een berichtje van Iffland over een bezoek, dat hij den grijzen componist Jozef Haydn bracht, aan de vergetelheid onttrokken.
Iffland kwam in den zomer van 1807 naar Weenen om daar gastvoorstellingen te geven. Bij deze gelegenheid wenschte hij Haydn te leeren kennen, die reeds hoogbejaard en bijna voortdurend ziek was, waardoor hij zijn klein huis in de Weener voorstad Gumpendorf bijna in 't geheel niet meer verliet. Heinrich Schmidt, een leerling van Goëthe, stelde Iffland aan Haydn voor. Het bezoek had den 7den September 1807 plaats. Toen Schmidt en Iffland Haydn's kamer binnentraden, zat de beroemde componist met het gelaat naar het venster gekeerd, in de eene hand zijn hoed, in de andere zijn kruk en een bloemruiker. Een bediende stond achter zijn stoel.
‘Haydn,’ zoo schrijft Iffland, ‘maakte een beweging om op te staan, waarbij de bediende hem behulpzaam was, en zoo trad hij ons eenige schreden tegemoet, waarbij hij met moeite het eene been na het andere tot zich trok.
Hij haalde moeilijk adem, waarom wij dadelijk een gesprek begonnen, waarop hij niet behoefde te antwoorden, zoodat hij den tijd had, weer wat bij te komen. Hij keek dikwijls naar de bloemen in zijn hand. ‘Ik schenk tegenwoordig al mijn aandacht aan de natuur,’ sprak hij. ‘Ik kan niet anders.’ Het scheen wel of hij wilde gaan huilen.
‘“Die Jahreszeiten”,’ ging hij eenigszins heftig voort, ‘hebben het mij gedaan; ‘ik zou willen, ik zou willen -’ tevergeefs zocht hij uitdrukking te geven aan zijn gedachte en bewoog zich onrustig heen en weer.
De bediende keek hem vriendelijk, smeekend aan.
‘Hm, het is waar, ge hebt gelijk,’ sprak Haydn. ‘Het is voorbij en afgedaan en “Die Jahreszeiten” zijn er de schuld van. Ik heb mijn heele leven hard moeten werken.’
Verder vertelde hij, dat hij bij de familie Michaël vroeger zeer hoog gewoond had en dagelijks een groot aantal trappen op en af had moeten loopen. Op zijn borst wijzend, voegde hij erbij: ‘Ziet ge, dat breekt me nu op, maar het is een nederlaag met eere; ik heb hard moeten werken, maar God heeft geholpen.’
Toen Iffland vertelde van een voortreffelijke mis van Haydn, die hij daags te voren te Eisenstadt had hooren uitvoeren, sprak de componist met groote levendigheid over zijn kerkmuziek; hij was zoo in vervoering geraakt, dat hij, zonder het te wéten, hoed en kruk had weggelegd en zoo