tingen wij het meest bewonderen en die ons het langst bijblijven. De anderen hebben altijd de hulp van 't een of ander voorwerp noodig; hun verdiensten zijn evenwel niet minder dan van die van het eerste soort; integendeel is er bij hen meer sprake van kunst. Zij zijn verdeeld in verschillende klassen, wier aantal men tot in het oneindige kan
lenigheid in het achterwaarts buigen.
varieeren, daar men iederen dag er op uit is om nieuwe toeren uit te denken, met behulp van meer of minder saamgestelde voorwerpen.
Zoo zien wij de werken aan de trapèzen, de lenige personen die door tonnen kruipen, die eten met een vork aan den hiel vastgemaakt, de wielrijders, wier aantal iederen dag toeneemt, de équilibristen en de sterke mannen, als kettingbrekers enz.
De echte acrobaten zijn evenwel die, welke bij hun verrichtingen geen enkel hulpmiddel noodig hebben, en die geheel van zichzelf afhangen. Bij hen is alle bedrog uitgesloten, en om tot een interessant resultaat te geraken, moeten zij een tijd van hardnekkigen arbeid doormaken. De regels, die zij te volgen hebben, zijn onveranderlijk; de qualiteiten, die zij moeten bezitten, zijn altijd dezelfde.
‘Maar worden dan deze artisten, als zij altijd dezelfde voorschriften volgen, niet eentonig?’ zal de lezer allicht zichzelven afvragen.
Een bezoek aan het circus zal u van het tegendeel overtuigen, want al zijn de regels onveranderlijk, het werk is altijd weer nieuw, en den waren meester herkent men aan de correctheid van zijn bewegingen en de juistheid zijner houding, en daar ieder artist andere gaven bezit en zijn eigen manier van werken, volgt er uit, dat de verrichtingen van den acrobaat van den beganen grond, inplaats van eentonig, integendeel steeds nieuw zijn.
3 jaar.
12 jaar.
het evenwicht op de handen.
Om een goed acrobaat te worden, heeft men vier eigenschappen noodig: lenigheid, energie, kracht en bevalligheid. Men heeft ze alle in dezelfde mate noodig, en nooit zal de een de andere kunnen vervangen. Deze eigenschappen kunnen verkregen en ontwikkeld worden. Als de persoon jong en aan de lessen zijner meesters gehoorzaam is, kan hij in weinig tijds een zeer goed acrobaat worden.
Kracht wordt verkregen door speciale oefeningen dikwijls te herhalen; zij doen de spierkracht toenemen en men verkrijgt er resultaten mee, die men niet had durven verwachten. De lenigheid is zonder twijfel een natuurlijke gave, maar kan ook bevorderd worden door voortdurende oefeningen, die trapsgewijs toenemen.
De energie is een hoofdeigenschap van den acrobaat, en door zijn wilskracht kan hij aan zijn spieren de grootst mogelijke macht geven; zij stelt hem in staat aan vermoeidheid, ja zelfs aan smart weerstand te bieden, zonder dat het aan de houding van den acrobaat merkbaar is. Zijn gelaatsuitdrukking moet nooit eenige zwakheid verraden, opdat de toeschouwer niet verhinderd zou worden, zijn waarlijk schoone verrichtingen naar waarde te schatten.
De acrobaat moet bevallig zijn, dat is een onmisbaar vereischte, en die bevalligheid kan hij zich eigen maken. Hiervoor worden verscheidene middelen aangewend, waarvan wel het voornaamste is het dikwijls herhalen van wat men onder acrobaten noemt ‘het saluut en de standen’.
‘Het saluut’ bestaat in het uitstrekken van de armen voorwaarts, het gelaat insgelijks glimlachend naar voren brengen en zich staande houden op de punt van één voet, terwijl de ander achterwaarts gestrekt wordt.
‘De standen’ is een beweging van het lichaam en de ledematen; zij is eer ernstig dan grappig, maar moet steeds bevallig blijven. Daar standen dikwijls door verscheiden personen tegelijk uitgevoerd worden, kunnen zij een soort van tableau-vivant van korten duur vormen, en is het sluitstuk van een reeks oefeningen om het begin van een nieuwe aan te toonen.
Wij hebben reeds gezegd dat de kunstverrichtingen op den beganen grond berusten op een samenstelling van regels en klassieke bewegingen. Zij dragen verschillende benamingen, zooals ‘de lenigheid’, ‘de kikvorsch’, ‘het evenwicht van het hoofd’, ‘de voet in de hand’, enz. De belangrijkste, die dan ook het meest bij een voorstelling vertoond wordt, is ‘de lenigheid’; zij bestaat in het langzaam naar achter brengen van het lichaam met uitgestrekte armen, totdat de handen den grond aanraken; op dat oogenblik heft de vertooner de beenen op, zoodat het geheele lichaam door de handen gedragen wordt.
Als een leermeester een leerling als acrobaat africht, moet hij hem vooral in laatstgenoemde kunst volmaken en hij moet er zijn leerling van zijn vroegste jeugd af aan wennen; wij hehben wel gehoord van een acrobaat van naam, die niet aarzelde om zijn zoontje van drie jaar reeds aan het evenwicht op de handen te wennen.
Men kan nagaan, dat om deze kunst te verrichten, men een zekere mate van kracht in de vuisten moet bezitten, daar die het gewicht van het heele lichaam moeten dragen; dat is evenwel nog niet voldoende, men moet ook leeren het evenwicht te bewaren, en om hiertoe te geraken moet het als 't ware een gewoonte worden.
Eigenlijk moet het zich staande houden op beide handen niet veel moeilijker zijn dan het equilibreeren op de punten der voeten of op de wielen van een tweewieler; het zijn bewegingen, die ons gemakkelijk toeschijnen eenvoudig omdat wij er aan gewoon zijn.
De kwestie van het bewaren van het evenwicht komt ieder oogenblik voor bij de oefeningen van de acrobaten van den beganen grond; zij moeten hun verticale houding