dan ook met zekeren schroom, dat hij dit bezoek tegemoet gezien had.
Zijn vaders zaken gingen niet schitterend en het scheen, dat er een groote crisis dreigde. Een en ander stemde hem niet bizonder welgemoed. Zijn huwelijk scheen verder af dan ooit te voren.
Hij zou nu vrij wat meer moeten verdienen om in het oog der wereld ‘een goede partij’ te schijnen.
Met bezwaard hart, als met lood in de schoenen, betrad hij het vertrek, waar mevrouw Harte hem wachtte.
‘Gij hebt zeker Nora's briefje ontvangen? Gij ziet, de omstandigheden zijn veranderd. Een onverwachte ommekeer in beider verhouding.’
‘Ja,’ antwoordde hij met een donkeren blos, ‘dat zie ik.’
‘Dat dacht ik ook wel. Ik zei Nora, dat gij te trotsch zoudt zijn om niet in te zien, dat alles nu verandert.’
Roy huiverde onwillekeurig en er kwam een nevel voor zijn eerlijke oogen. Hij stond op en bleef een oogenblik sprakeloos.
Mevrouw Harte begon haastig thee te schenken, terwijl Roy zich verdiepte in de beschouwing van Nora's portret vóór hem op een tafeltje.
‘Gaat u mij... een lesje geven?’ vroeg hij ten laatste. ‘Wat bedoelt u?’
‘Het engagement moet tot een eind komen.’
Met een koele beweging reikte zij hem zijn thee over, maar hij zette zijn kopje achteloos op de theetafel neer.
Mevrouw Harte vermeed hem aan te zien. Zij kon zijn eerlijken blik niet verdragen zonder den hare neer te slaan.
‘Gij ziet, Roy, Nora is een goede partij nu en zij heeft nooit iets van de wereld gezien. Zij moet eens in de gelegenheid komen andere menschen te zien en te spreken. En, vergeef mij dat ik het weer ophaal, na de behandeling, haar door uw familie aangedaan, acht ik het harer onwaardig nu om der wille van haar geld in uw kring te worden opgenomen en geduld. Mijn stiefdochter heeft nu meer te presteeren en... En dan, Roy, gij zult wellicht nog in geen jaren in de firma worden opgenomen. En... Nora moet huwen. Gij zijt te trotsch om van haar geld te willen leven en er zouden nog jaren verloopen, eer gij haar volgens haar stand zoudt kunnen onderhouden.
De kamer scheen met hem rond te draaien. Hij hield zich aan de tafel vast en trachtte zijn gedachten te verzamelen.
‘Ziet gij het zelf niet in?’
‘O, ja zeker,’ antwoordde hij flauw.
‘En zult gij het haar dan zelf mededeelen, Roy? Zij moet niet zien, dat ik u heb voorbereid. Gij moet het haar zelf voorstellen... als man van eer.’
Mevrouw Harte roerde schijnbaar vol aandacht haar thee - ze zag niet, of wendde voor het niet te zien, dat Roy het hoofd dieper boog en smart hem overmeesterde.
‘En wat zeide zij?’
‘Zij?’ antwoordde mevrouw Harte, half medelijdend de schouders ophalende. ‘Zij heeft totaal geen begrip van eergevoel. Zij wierp op, dat... maar dat doet niets ter zake. Na een jaar zou zij wel anders oordeelen. Daar komt zij, geloof ik. Zult gij haar haar vrijheid teruggeven?’
‘Ja,’ zei hij ernstig. ‘Natuurlijk. Gij hebt op mijn eergevoel gewerkt en...’
‘Gij zijt het nu met mij eens?’
‘Dat zeg ik niet,’ zei hij op gesmoorden toon.
De deur werd geopend. Nora trad binnen, zacht zingende. Zij zag er allerbekoorlijkst uit in haar bruin fluweel kostuum.
Roy hield een oogenblik den adem in.
Het was zoo hard, zoo onnoemelijk wreed haar te moeten missen. Waarom had de oude man in Australië zijn geld en diamanten niet elders weggeschonken? Waren ze een scheiding waard?
‘O, Roy,’ kreet Nora verheugd, ‘ik wist niet dat gij hier waart. Ik heb boven zitten naaien; waarom hebt gij mij niet laten roepen, moeder?’
‘Roy en ik hadden een en ander te bepraten,’ zei haar moeder ontwijkend. ‘Hier is een kopje thee voor u. Ik ga mij kleeden en loop nog even naar de pastorie. Vaarwel, Roy.’
Hij gaf haar de hand in opende de deur voor haar. Zij vond nog even de gelegenheid hem toe te fluisteren: ‘Let niet op haar woorden.’
Toen hij de deur achter haar sloot en zich omkeerde, stond Nora voor den spiegel, bezig het diamanten halssnoer om te doen.
‘Zie eens, Roy, ben ik nu niet verblindend mooi?’
‘Prachtig.’
‘Kom hier naast mij zitten,’ zei zij lachende. ‘Kom toch en wensch mij geluk, dwaze jongen.’
Roy gehoorzaamde haar.
Doodsbleek, zwijgend stond hij naast haar.
Nora was te zeer in haar diamanten verdiept om de verandering in hem waar te nemen.
Ten laatste scheen haar zijn stilzwijgen te verwonderen en zij zag haastig op.
‘Roy?’
‘Ja?’
‘Vindt gij ze niet mooi?’
‘Neen,’ barstte hij uit. ‘Ik haat ze, Nora.’
‘Haten? waarom?’
‘Omdat ze ons scheiden!’
‘Scheiden? scheiden?’ vroeg zij opgewonden. ‘Mag ik vragen waarom? Wat bedoelt gij?’
‘Ik bedoel, dat alles tusschen ons uit is. Uw fortuin scheidt ons. Gij zijt rijk... en ik ben niets anders dan bediende bij mijn vader op kantoor. Ik zou nooit genoeg kunnen verdienen om uw echtgenoot te worden, en van uw geld zou ik niet willen leven. Gij moet uw eigen weg gaan, Nora, mij vergeten en een ander liefkrijgen.’
Een groote, donkerroode plek vertoonde zich onder haar oogen.
‘Gij zijt zeer koel, koel en kalm berekenend. Ik moet mijn eigen weg gaan en iemand anders liefkrijgen. Ik ben u zeer verplicht voor die toestemming. En gij zult zeker eveneens doen? Goed, best, ik stem toe. Ik zal u uw ring en de brieven terugzenden. Maar... gelooft gij niet, dat gij wat haastig te werk gaat?’
‘Ik ging niet haastig te werk, zei hij op droevigen toon. ‘Zoodra ik van uw fortuin hoorde, wist ik, dat er voor mij geen andere weg was. De menschen zullen zeggen, dat er voor een man van eer geen andere weg open was. Ik bezit niets.’
‘De menschen!’ lachte zij smadelijk. ‘Dus de menschen moeten over ons lot beslissen? Is er verandering in uw positie gekomen? Gij hebt evenveel nu, als toen gij mij ten huwelijk vroegt.’
‘Ja, Nora, maar gij hebt meer.’
‘En dat meer doet u ophouden mij lief te hebben?’
Hij antwoordde niet.
Hij kon zijn blik niet van de diamanten afhouden. O, de verleiding!
Maar eergevoel en trots moesten zich laten gelden.
Hij zag Nora aan.
‘Ik begrijp u niet,’ zei zij koud, ‘maar ik maak er uit op, dat gij ons engagement verbreken wilt. Is het niet? Toe, spreek! Is dat uw wensch?’
‘Ja!’
Zij had hem één woord gevraagd, maar verwachtte er vijftig.
Ja, beslist, ja, zonder omwegen!
‘Goed,’ zei zij haastig. ‘Hier is uw ring. Er is niets aan gekomen, gij kunt er nog eens gebruik van maken!’
‘Nora!’
‘En de brieven zal ik ook zenden. Wij hebben niets meer