Hij was dol verliefd, zoo verliefd als hij niet had kunnen denken het nog eens te zullen zijn. Rose-Blanche was zoo'n heerlijke kameraad, zoo'n verleidelijke vrouw, over alles was zij in verrukking, in alles genoot zij, telkens verzekerde zij hem, dat zij een tooversprookje meende te doorleven, zoo onmogelijk scheen alles haar toe.
In de bedwelming van hun eersten liefdesroes zagen zij elkanders gebreken niet, of ten minste deze hinderden hen niet.
Rose-Blanche vermoedde niet hoe jaloersch Stephan was en hoe trotsch; hij gleed over haar coquetterie, haar minder hooge levensopvatting, haar futiliteit heen, hij zag niets dan haar schoonheid, hij genoot slechts in haar geestdrift, hij lachte om haar eenvoudige en toch wereldwijze, eigenaardige opmerkingen, hij wilde niets van haar dan haar liefkoozingen.
Zoo kwamen zij thuis en bezochten op hun terugweg de Lasthéné's.
Blanche-Rose had haar debuut gedaan in de Brusselsche groote wereld; zij was aan het hof gepresenteerd, zij had schitterende bals meegemaakt, zij had goede huwelijksaanvragen ontvangen, zij had toiletten aangehad van de eerste faiseuses. Haar stille, kalme schoonheid, in de lijst van haar diamanten en met den achtergrond van haar fortuin, had veel opgang gemaakt; de prinsessen zochten haar als een vriendin, maar niets van al dien glans en glorie vermocht haar hart te vervullen, nauwelijks haar belangstelling te wekken.
‘O moeder, ik zal zoo blij zijn als ik terugkom in Viljoen,’ had zij midden in de drukte van het carnaval gezegd, ‘'t laat mij alles zoo koud, ik wilde dat het anders was, maar ik kan er niets aan doen, niets!’
De moeder zag haar ongerust aan; zij was zoo vroom, zoo weldadig. Zou het klooster haar meer aantrekken dan de wereld?
Zij beefde terug voor zulk een offer, Blanche was haar leven; zij wenschte voor haar een goeden man, een gelukkig huwelijk, hoewel zij wist dat met haar de zon uit het huis zou verdwijnen; doch dan hoopte zij nog op kleinkinderen, op meer liefde, op meer zorgen, - maar als Blanche den sluier aannam? Zij huiverde en durfde aan zulk een besluit niet denken.
‘God kan 't mij niet vragen! Zij is mijn eenige.’
Dat Blanche nog aan Stephan dacht, kwam niet in haar op; zoovelen hadden na dien tijd Blanche's hand gevraagd en zij weigerde ze allen.
Waarom zou Blanche's keuze dan juist op Rose's man gevallen zijn?
Blanche zelf wist zich van haar eigen gevoelen geen rekenschap te geven; zij kon niet aan Rose denken, geen brieven van haar ontvangen zonder een gevoel van pijn in haar ziel te ontwaren. Zij schreef dit toe aan haar doode vriendschap, waarvan de leegte nog in haar ziel overbleef; maar op den morgen toen in Viljoen het telegram verscheen, het bezoek van Stephan en Rose aankondigend, toen bloeide in haar ziel een blijdschap op als zij niet gevoeld had te midden van de grootste wereldsche vermaken, toen vervulde haar een emotie, die haar beurtelings kon doen juichen en schreien - en voor welks omvang zij verschrikte.
‘Houd ik nog zooveel van Rose, dat haar komst mij zoo verheugt?’ vroeg zij zich af, en met een ijver en een levendigheid, die haar in de laatste maanden vreemd waren geweest, ging zij aan het schikken en versieren van hunne kamers, aan het bereiden van een feestelijke ontvangst van het jonge paar.
Rose-Blanche was elegant, gracieus, droeg gedurfde toiletten, die goeddeden bij haar een weinig drukke schoonheid; zij vertelde aardig van haar reis-avonturen, wist haar eigen indrukken of die van haar man, welke zij zich zonder het te weten had eigen gemaakt, goed weer te geven en maakte bij oppervlakkige toeschouwers geheel de impressie van een echte dame.
Blanche-Rose zag nu echter meer dan ooit haar eigenlijk wezen gluren onder de laag vernis; zij vond het vernis nu zelfs merkbaarder, duidelijker, hinderlijker dan voorheen.
‘Hoe kom ik toch zoo blij dat zij hier zijn, en Rose ergert mij onophoudelijk! Ik vind haar druk, gemaakt, onwaar. Waar ligt dat aan?’
Stephan vond haar veranderd; voor 't eerst zag hij zijn vrouw nu in haar ware gedaante, zij leek naast Blanche een bont Italiaansch schilderij bij een stemmingsvolle Mauve. Alles schitterde, klaterde, daverde bij haar, terwijl Blanche in haar zoete, stille rust onweerstaanbaar boeide en aantrok.
Hij voelde zich moe, de opwinding der laatste maanden zakte, hij had dezelfde behoefte aan rust, die hem den vorigen herfst naar Viljoen had gedreven, waar hem nieuwe emoties wachtten.
't Deed hem goed te rusten in die atmosfeer van deftige, behaaglijke weelde bij de Lasthéné's; hij was moede van het schreeuwende rood, geel en wit in de toiletten zijner vrouw; het zachte grijs, blauw en rose van Blanche, het zwarte van haar moeder stemde hem droomerig en bedaard. Hij voelde zich vol sympathie voor beide dames; 't was of hij na een lang, dol carnavalsfeest op een mooie, stille kamer was gekomen, waar in plaats van muskus en andere scherpe parfums niets dan reseda en viooltjes geurden, door witten maneschijn in plaats van electrisch licht vervuld.
Rose-Blanche detoneerde hier als een tulp tusschen de leliën; hij vond het heerlijk als zij 's morgens lang op haar kamer bleef, in de intimiteit der gezellige eetkamer of in de vroolijke serre met moeder en dochter te praten over hun gemeenschappelijke kennissen, over literatuur, kunst, reizen. Hij vertelde dan van zijn gedachten, van zijn gevoelens, van zijn plannen voor de toekomst, en Blanche luisterde met een bezieling, die haar een eigenaardig charme gaf en die hij vroeger, verblind als hij was door Rose's warme schoonheid, niet in haar had kunnen ontdekken.
Eerst toen zij weg waren, werd het Blanche-Rose duidelijk dat het Stephan was en niet Rose, wier bezoek haar zulk een groot geluk was geweest; zij schrikte er niet van, haar gevoel van vriendschap voor hem was te rein dan dat het haar ziel zou doen ontstellen, maar zij begreep toch dat hetgeen haar alle feesten en alle genoegens der wereld ledig en zielloos deed zijn, Stephan's afwezigheid was.
Haar grootste genot was door het lezen van zijn boek met zijn geest in gemeenschap te blijven. 't Was of zij hem dan hoorde en zag, of hij met haar sprak en zij met hem meeleefde in een harmonie van denken en voelen, en telkens welde het op uit haar hart naar haar lippen:
‘Als zij hem maar gelukkig maakt, als zij leert hem te begrijpen, door hem lief te hebben en te waardeeren.’