Iets over pauken.
De pauk hoort eigenlijk tot dat soort van muziekinstrumenten, dat bij het groote publiek al zeer weinig waardeering vindt. Men beschouwt ze eenvoudig als een grooten, met geiten- of ezelsvel overtrokken koperen ketel, waar door met vilt overtrokken stokken maar op losgeslagen wordt. Dat kan immers geen kunst zijn, meenen de meesten, die niet weten, dat er beroemde toonkunstenaars geweest zijn, die pauken sloegen.
Waarlijk, het moeten al weinig egoïstische karakters zijn, die zich aan dit instrument wijden, waar men het fijnste muzikale oor voor noodig heeft, en waarmee men op concerten nimmer als solist kan optreden.
In de vorige eeuw waren er wel pauken-virtuozen, maar hun kunst bestond minder in het ontlokken van schoone tonen aan hun instrumenten, dan wel in het bespelen van vele instrumenten tegelijk. Laatstgenoemde kunstenaars sloegen van veertien tot zeventien pauken tegelijk, en daar zij zich ook van andere slaginstrumenten bedienden, hadden zij meer van goochelaars dan van toonkunstenaars, daar zij er allerlei kunststukjes bij uitvoerden.
De echte paukenisten evenwel moeten personen zijn van bizonder muzikalen aanleg. In Duitschland noemt men als zoodanig den Leipziger paukenist Ernst Gotthold Benjamin Pfundt, die een zeer goed boekje schreef over het paukenslaan van omstreeks een halve eeuw geleden, wat heden nog voor bespelers van genoemd instrument van klassieke waarde is. Hij werd, zooals een Duitsch blad in herinnering brengt, door toonkunstenaars van naam zeer hoog geschat, en wel in 't bizonder door Felix Mendelssohn Bartholdy, die den kunstenaar voor het Gewandhaus-orchest engageerde en dit als een groote aan winst voor de Gewandhaus-concerten beschouwde.
De paukenslager is voor iedere kapel een rector en een corrector, die een buiten maat geraakt orchest met meer zekerheid weer op dreef brengt dan de maatstok van den dirigent. In dit opzicht moet Pfundt bizonder uitgeblonken hebben. Men vertelt dat hij meermalen, als de pauken rust hadden, naar het nabijgelegen restaurant ging, en juist op de seconde af, als de pauken dienst moesten doen, weer op zijn plaats terug was. Zoo geheel had Pfund het concertstuk, waaraan men bezig was, in zich opgenomen, dat hij bij het bierdrinken en praten nog het juiste tempo en het oogenblik onthield, waarop de pauken weer in werking moesten treden.
Bij Friedrich Weeck, den vader van Klara Schumann, vormde hij zich tot pianist, en vestigde zich als piano-onderwijzer te Leipzig. Tegelijkertijd werd hij leider van het koor in het stedelijk theater, totdat Mendelssohn hem als paukenist voor de Gewandhaus-concerten engageerde. De roep van zijn voorbeeldelooze juistheid als paukenslager verspreidde zich door geheel Leipzig en had ten gevolge, dat hij op groote concerten, ook buiten genoemde plaats, als zoodanig optrad.
Hij bracht ook een verbetering aan zijn instrument aan; van hem namelijk dateert de uitvinding van de zoogenaamde machinale pauk, waardoor het tijdroovende aanzetten der afzonderlijke schroeven door een technische werking vervangen werd. Pfundt stierf in het jaar 1871 te Leipzig.
Een ander beroemd paukenslager was Georg Hentschel, die in het begin der vorige eeuw bij de Berlijnsche koninklijke kapel aangesteld werd, en ook op zeer hoogen leeftijd in 't jaar 1846 in Berlijn stierf. Ook van zijn juistheid als paukenslager worden wonderlijke dingen verhaald.
Het was bij een opvoering der opera Deodata van Anselm Weber, die toenmaals kapelmeester van den Berlijnschen schouwburg was. In de finale van de laatste acte redt de dochter den onschuldig veroordeelden vader uit den kerker. Zij verbreekt de tralies der gevangenis - de vader is bevrijd. Van dit groote oogenblik maakt de componist gebruik, ten einde de dramatische werking te doen stijgen van een zwaren paukenslag, terwijl van te voren de pauken zwijgen. De finale begint en de componist ziet tot zijn niet geringen schrik dat de paukenist afwezig is. Met zenuwachtigen blik gaan de oogen van Weber van het notenblad naar de ledige plaats van Hentschel. Nader en nader komt het critieke oogenblik. Weber is de vertwijfeling nabij, uit angst dat het groote effect zal uitblijven. Daar wordt het groene gordijn, dat ter voorkoming van tocht voor de deur hangt, op zij geschoven; Hentschel is, door Weber onopgemerkt, geruischloos binnengekomen, de pauken staan onder zijn bereik, hij grijpt naar den stok en kijkt naar het tooneel. Nog eenige maten en - boem, weerklinkt de slag, juist op tijd. Weber, die in zijn angst den paukenist niet gezien heeft, schrikt, laat den maatstok vallen en zinkt op een stoel neer; maar het uitstekende orchest brengt de finale zonder fouten ten uitvoer.
Een grappig voorval had eenige jaren later plaats tusschen den componist Meyerbeer en Hentschel. De eerste dirigeerde de generale-repetitie van de ‘Profeet’. In een zeker gedeelte moet de paukpartij piano uitgevoerd worden. Den zenuwachtigen componist wordt het niet zacht genoeg gedaan en hij laat ophouden, omdat de pauken te hard klinken. Weer begint men en weer laat Meyerbeer ophouden en roept: ‘Pauken meer piano!’ Toen wordt Hentschel, die deze partij meermalen en steeds tot tevredenheid van den dirigent uitgevoerd heeft, boos, en zegt tot zijn buurman: ‘De oude is vandaag weer niet goed te spreken, ik sla nu in 't geheel niet.’ Het stuk begint opnieuw. De oogen van den paukenist zijn vast op den dirigent gericht, de passage komt, onbeweeglijk blijven de stokken op hun plaats liggen. ‘Bravo, bravo, beste Hentschel!’ roept Meyerbeer uit - ‘nu nog een beetje meer piano!’