zij een aanval van woede, en niets ontziende, scheurde zij het zich van het lijf.
‘Ik draag geen afgedragen kleederen,’ verklaarde zij en verscheen in haar eenvoudig donker jurkje, stemmig als een pleegzuster.
‘Hé, ik had gehoopt je in dat rose foulardje te zien,’ zeide Blanche.
‘'t Past mij niet,’ antwoordde zij kortaf, ‘ik heb liever een katoentje aan dat mij goed zit dan een zijden pak, dat blijkbaar niet voor mij is gemaakt.’
Blanche zeide niets, maar den eersten keer dat zij naar de stad gingen naar Blanche's naaister, liet zij voor Rose dezelfde japon aanmeten die zij voor zichzelf had uitgekozen; alleen in de kleur maakte zij verschil, blauw stond haar beter dan Rose-Blanche.
Het meisje liet met zich doen, maar inwendig verbeet zij zich.
‘Wat voor verdienste ligt er nu in haar handeling?’ vroeg zij zich af; ‘zij is de weldoenster, zij geeft mij kleeren, het kost haar geen enkele opoffering, en ik moet haar danken; doe ik het niet genoeg, zoo heet ik ondankbaar.’
Er was iets gebroken tusschen hen. Blanche, die niet veranderd was, voelde het zeker het bitterst; soms vroeg zij het aan Rose òf zij iets tegen haar had, òf zij iets misdaan kon hebben, òf zij onwetens en onwillens haar in iets had gegriefd.
‘Neen, neen!’ riep zij, ‘je kunt het niet helpen, arm schaap! Maar je bent een groote, heel groote, deftige dame geworden, geen kostschoolmeisje meer, en ik ben maar een burgerkind. Dit is het verschil; vroeger voelden wij het niet en daarom is het beter dat wij scheiden!’
Blanche kreeg tranen in de oogen en trok haar liefkoozend naar zich toe.
‘O foei, Rose! Zeg het nooit meer! Ik houd nog evenveel van jou en ik ben niets veranderd. Ik denk, ik voel nog precies hetzelfde als vroeger; al die menschen en al die feesten raken mij maar aan den buitenkant, zij dringen niet in mij door...’
‘Dat denk je maar! Onwillekeurig verander je daardoor, en als je trouwt, wordt je heelemaal anders. En dat wil ik niet afwachten; ik heb geschreven op een advertentie en dan kom ik op een atelier in Den Haag, en als je dan in Den Haag logeert, kunnen wij mekaar niet ontmoeten dan stilletjes, 's morgens als er geen gevaar is dat er menschen bij je komen, die in mij 't juffie zien dat hen hielp met het oppassen van hun hoed en die hun complimenten moest aanhooren over het slordig aannaaien van die veer en het weinig elegante van het bloemarrangement...’
‘Neen, Roos, dat gebeurt niet! Dat wil ik niet. Ik zal mij nooit voor je schamen!’
‘Denk je dat ik met je mee mag naar het concert in de Tent, ik, een winkeldochter?’
Het laatste woord was met onnoemelijke verachting gezegd; er lag in haar stem wilde haat, die glom in haar oogen en aan haar geheele gelaat iets onaangenaams en vreemds gaf.
Blanche zuchtte.
‘Kon ik je maar gelukkig maken, zus, maar ik weet niet hoe ik 't moet aanleggen op mijn of op jou manier!’
‘Wij moeten maar voor onszelf zorgen. Dat is het beste, onze wegen loopen te veel uiteen! 't Is hard, maar er is niets aan te doen. Wij moeten er ons maar bij neerleggen.’
Maar Blanche legde zich er niet bij neer. Zij sprak met haar moeder over Rose's plan. Zou het niet mogelijk zijn haar voorgoed op het kasteel te nemen? Maar terwijl zij dat voorstelde, las mevrouw Lasthéné duidelijk dat Blanche dit niet wenschte voor zichzelf, maar alleen ter wille van Rose-Blanche.
‘Misschien heeft het kind gelijk,’ antwoordde zij nadenkend, ‘zij is veranderd...’
‘Heeft u dat ook opgemerkt, Mama?’
‘Reeds in het eerste oogenblik. Zij geniet niet meer van hetgeen wij haar geven; het zijn weldaden voor haar, aalmoezen, en hoe wij 't ook aanleggen, hoe wij ook onze kieschheid verdubbelen, het helpt niets, zij verlangt ze niet meer - zij verbeeldt zich recht te hebben op meer.’
‘O neen, Mama, zij is zoo bescheiden.’
‘Omdat zij trotsch is geworden, omdat zij haar naïeveteit heeft verloren, misschien ook haar onschuld in gedachten. Werkelijk, Blanche, ik geloof dat het beter is voor je beiden van elkander te gaan. Ik heb het altijd gevreesd, dat het zou komen, maar ik begreep ook dat het met geweld scheuren van den band je te veel pijn zou doen. Nu rafelt het van zelf los!’
Blanche verbaasde zich over haar eigen gevoelens. Losrafelen! Zou het waar zijn? Haar diepe, innige vriendschap loste zich op in niets en er was niet de minste reden voor. Zij onderzocht haar hart; hield zij minder van Rose-Blanche, en waarom? Er was toch niets tusschen haar beiden voorgevallen, maar toch het oude was niet meer. Zij begrepen elkander niet zonder woorden, als vroeger, alleen door een blik, een lach; er was iets tusschen haar gekomen en dat vervreemdde Blanche.
Zij zag nu dat Rose van heel andere stof was gemaakt dan zij; zij vond haar trekken grof, alleen het mollige en frissche der jeugd gaf er het afgeronde, het donzige aan; haar bouw was te forsch, zij had dikke polsen, breede handen, die slechts een weinig huiswerk moesten doen om er leelijk en burgerlijk uit te zien; haar voeten hadden geen mooien vorm en deelden dien aan de schoenen mede; ook wanneer zij dezelfde soort nam als Blanche, zoo zagen zij er na eenigen tijd heel anders uit.
Zelfs de schitterende gelaatskleur was van nabij gezien te krachtig, te veel met sproeten doorspikkeld; haar frissche, kersroode mond was nu een van haar grootste aantrekkelijkheden, maar wanneer men haar moeder kende, dan kostte het geen moeite te voorspellen dat later de lippen dik, afhangend en breed zouden worden, evenals de hare, want de teekening was er reeds.
Alleen de oogen waren schitterend, levendig, maar tevens hard en brutaal; nu konden zij nog lachen, dansen, spotten, coquetteeren, nu boeide hun afwisselend spel en trok aan, maar later, als het inwendige vuur verteerd was, hoe zouden zij dan de wereld inkijken?
Het lot van Rose-Blanche's schoonheid zou geheel afhangen van het leven dat haar wachtte; bleef zij in een omgeving van weelde en zorgeloosheid, dan zou er kans zijn dat zij mooi bleef en gedistingeerder werd; keerde zij weer terug in haar eigen kring, dan zou zij misschien verslorderen, zichzelf verwaarloozen, om niets anders te worden dan een echte burgervrouw, van wie men nauwelijks meer zou kunnen zeggen, dat zij in haar jeugd opmerkelijk mooi was geweest.
Dit alles openbaarde zich langzamerhand aan Blanche-Rose. Maar wat was het uiterlijk verschil vergeleken bij de innerlijke beschaving en zielstoestand van haar vriendin?
Zij was van een ander soort dan zij - zij dacht en voelde anders - het was niet het verschil van karakter dat haar opviel. Op school had zij te veel verschillende karakters leeren kennen om zich te verbazen over iemand, die anders gesteld scheen dan zij, maar er waren kleinigheden, die Blanche onaangenaam troffen en waarvoor Rose geen oog had - gevoelens waarvan zij geen begrip scheen te hebben, kieschheden, door haar niet vermoed. - Haar levensopvatting was ook zoo geheel anders, een wilde zucht naar vermaak, een jacht naar genot, een soort van minachting voor alles wat niet glinsterde, een neiging om alles rondom haar te kiezen in klatergoud. Als het maar schitterde, dan vroeg zij niet hoe ondegelijk en onartistiek de voorwerpen waren, waarmede zij zich tooide.
Dat verschil in smaak teekende zich af in beider uiterlijk. Na een jaar aan zichzelf te zijn overgelaten had Rose zich