haalde de brieven te voorschijn en liet ze in volgorde den hertog zien.
‘Kent ge dit schrift?’ vroeg hij, een der brieven te voorschijn halend.
‘Ja, ik meen dat het van Dr. Dexter is,’ antwoordde Hastings zonder aarzelen.
‘Dat is zoo. Maar wie heeft dit geschreven?’
‘Zonder twijfel Sir Robert Mount-Severn.’
Frederik kuchte eens en monsterde zijn verzameling.
‘Charley,’ begon hij, ‘deze brieven heeft Isabel gevonden in het geheime laadje van Lady Melusine, tegelijk met het u bekende document.’
Bij deze woorden zag hij Mount-Severn aan, die evenwel kalm bleef zitten en met een onbeschrijfelijke uitdrukking Lady Melusine aankeek, die rechtop naast de tafel stond, de handen krampachtig om haren waaier geklemd, maar overigens bleek en kalm.
‘Welnu?’ vroeg de hertog verwonderd; en Frederik ging voort:
‘Isabel wilde die brieven bewaren, om u nog niet meer leed te veroorzaken; ik vond ze evenwel en geef ze u. Ge kunt nu den detective terugroepen, want het geheim van Isabel's verdwijnen wordt in deze correspondentie opgelost. Ze is geschreven door een zwak mensch, die zich verleiden liet door een schurk, die altijd geldgebrek heeft.’
‘En deze heet?’
‘Sir Robert Mount-Severn!’
Deze wendde even het hoofd om en sprak: ‘Spreekt ge van mij, Sir Frederik?’
Maar Frederik lette niet op deze brutale vraag en sprak verder tot den hertog: ‘Daar gij het schrift herkend hebt van Dr. Dexter en Robert Mount-Severn, Charley, zoo zal ik u en het verdere gezelschap de correspondentie voorlezen. Ik vraag het woord.’
En Frederik las de brieven in volgorde voor. De hertog was doodsbleek geworden; Lady Carlyle weende zacht in haren zakdoek, en vier meisjesoogen keken angstig naar de kalme, steeds ernstiger wordende trekken van den hertog. Sir Robert lag in zijn stoel en luisterde oplettend toe - Melusine stond met starren blik in de verte te staren, en zonder ook maar een spier van haar gelaat te vertrekken, ging zij het vreeselijke oogenblik, dat haar wachtte, tegemoet.
Frederik was klaar. Er heerschte een doodelijke stilte, alleen afgebroken door het ritselen der brieven, die de hertog nog eens doorlas en daarna in elkaar vouwde.
Toen stond hij op, en sprak op duidelijken toon: ‘Robert Mount-Severn, erkent ge, dat deze brieven door u geschreven zijn?’
Mount-Severn monsterde met een enkelen blik het gelaat van zijn neef en vroeg: ‘En als ik dat nu eens niet doe?’
De hertog stak de brieven in zijn zak en sprak kalm: ‘Er zijn twintig jaar noodig om zulk een geval als verjaard te beschouwen. Er zijn nu slechts 19½ jaar verloopen; de brieven zijn dus een half jaar te vroeg in mijn handen gekomen. Dexter is dood, maar gij Robert Mount-Severn zult u voor den rechter te verantwoorden hebben.’
Sir Robert stond op, maakte een onberispelijke buiging voor zijn neef en sprak koel:
‘De hertog van Hastings sta mij toe een enkel woord tot mijne verdediging te zeggen. Dexter heeft Isabel zeer goed bezorgd; hij noch ik hebben haar het minste leed gedaan. Kan dat niet in mijn voordeel spreken?’
‘Ja, Dr. Dexter heeft Isabel zeer goed bezorgd,’ riep Frederik uit, ‘uitstekend zelfs, zoolang mijn moeder leefde, maar zonder onzen ouden bediende was zij in een krankzinnigengesticht terechtgekomen.’
‘Pardon - toen Dexter Isabel naar Hereford-House bracht, leefde Lady Mary nog - voor eventualiteiten kon hij toch niet instaan,’ bracht Mount-Severn geslepen in het midden.
‘Geen woordentwist,’ riep de hertog; ‘uwe kinderachtige verontschuldigingen maken de zaak nog erger. Robert Mount-Severn, zoo waar ik leef, zult ge voor den rechter verschijnen en uw straf niet ontgaan.’
Mount-Severn wendde zich met vonkelende oogen om en maakte tegen Lady Melusine een handbeweging, welke de waanzinnige opgewondenheid van den man verried.
‘Nu alles tegen mij is, zal de hertogin van Hastings mij niet in den steek laten,’ riep hij triomfantelijk. ‘Zij alleen is mij zoo verknocht, dat zij den ouden oom tot op de bank der beschuldigden volgt.’
‘Wat moet dat beteekenen?’ vroeg de hertog, zichzelf beheerschend.
De nog altijd naar Melusine uitgestrekte hand balde zich; toen boog hij zich, als een roofdier op het punt zijn buit te bespringen, en zijn wijsvinger schuddend, stiet hij met heesche stem uit:
‘Dat moet beteekenen, dat Lady Melusine haar eersten man, Sir Ralph Hereford, met eigen hand gedood heeft.’
‘Schurk, ge liegt,’ donderde de hertog, en stortte zich met opgeheven hand op den aanklager, om hem op den grond te werpen.
Maar Isabel trad hem in den weg, en buiten zichzelve van schrik riep zij: ‘Om Godswil, Charley, laad geen bloedschuld op je; hij liegt niet, ik zag het ook, ik was dien morgen in het bosch en moest aanschouwen, hoe zij hem met eigen hand doodschoot.’
Als een beschonken mensch wankelde de hertog terug; de dames gilden luid van ontzetting.
‘Melusine, Melusine,’ riep de hertog met gesmoorde stem, ‘Melusine, zeg dat beiden liegen, zeg dat ge onschuldig zijt, en ik zal je weer liefhebben, ik zal....’
Nu week Melusine's wezenloosheid. Stenend sloeg zij de handen voor het gelaat, liet ze weer zinken en viel toen naast het tafeltje, waarbij zij stond, op de knieën.
‘Het is te laat,’ sprak zij op bizonder treurigen toon, ‘het is te laat en alles is voorbij, Geloof, Hoop en Liefde, - alles! alles! Wat zij zeggen is de waarheid, ik zelf heb hem doodgeschoten, op mijn voorhoofd brandt het Kaïnsmerk.’
Kermend viel de hertog op een stoel en een poosje was het doodstil. Melusine stond op, en bleek, zonder aandoening, de handen in elkaar gevouwen, ging zij zacht voort:
‘Het Kaïnsteeken brandt mij onuitbluschbaar op het voorhoofd en de gestalte van Sir Ralph, met de bloedende wonde in de borst, heeft mij in waken en droomen vervolgd. Hij stond tusschen u en mij, toen de priester ons huwelijk inzegende en ik mijn met bloed bevlekte hand legde in uwe reine. Waarom ik het gedaan heb? Om u toe te behooren, want ik had u lief, maar ook uw rang en stand trokken mij aan; achter mij lagen armoe en bitterheid, vóór mij weelde, rang en liefde; ik legde aan, en zonder beven schoot ik hem door de borst.
‘Charley, ik ben schuldig, schuldig, driewerf schuldig, en grenzenloos is het verdriet, dat ik u en den zoon van den overledene heb aangedaan. Stoot mij van je, ik heb het niet anders verdiend. Stervend sprak Sir Ralph: ‘Moge het je nooit vergolden worden, booze vrouw!’
‘De vergelding is nu gekomen, en boos ben ik tot in het diepst mijner ziel. Charley, wanneer het je mogelijk is, help mij dan het Kaïnsteeken van mijn voorhoofd uit te wisschen, help mij, mijn hand van bloed te zuiveren - doch wanneer het je niet mogelijk is, verstoot me dan, laat mij nooit meer je geliefd gelaat aanschouwen, maar vervloek mij niet!’
Zij zweeg en liet het prachtige, blonde hoofd, diep, diep op haar borst zinken, en doodstil werd het in de kamer, doodstil, zooals in een gerechtszaal vóór het vonnis wordt uitgesproken. Eindelijk liet de hertog de handen van zijn door smart verwrongen gelaat vallen, en met heesche stem sprak hij: ‘Breng die vrouw weg, ik wil ze nooit weer zien, nooit! Zij is dood voor mij!’