Frederik zat tegenover Lady Isabel en dikke tranen rolden den eerlijken man over het gelaat, tranen van louter vreugde.
Mount-Severn had zwijgend toegeluisterd, daar hij zich onbehaaglijk gevoeld had. Nu hij evenwel zag, dat men van zijn medeplichtigheid niets scheen te weten, gedroeg hij zich alsof het verhaal hem zeer getroffen had. Hij naderde zijn nicht en reikte haar de hand.
‘Lief kind,’ sprak hij, ‘laat ons vriendschap sluiten, daar wij bloedverwanten zijn. Ik ben de broeder uwer moeder.’
Maar Lady Isabel nam de aangeboden hand niet aan. Zij maakte een stomme, onberispelijke buiging en begaf zich naar den stoel, waarop Lady Melusine zat.
‘Mylady,’ sprak zij met haar zachte stem, de handen als een smeekende gevouwen, ‘Mylady, laat ons het gebeurde vergeten.’
Melusine zag op en staarde het lieve meisje aan, als ontwaakte zij langzaam uit een zwaren droom.
Maar Lady Carlyle voorkwam een verdere toenadering. Zij greep Isabel's hand en voerde haar weg.
‘Kom kind,’ sprak zij goedig, maar op beslisten toon, ‘laat dat nu. Het is zeer edel van je, te vergeven, maar ik, als je natuurlijke beschermster, verlang geen gemeenschap tusschen u en deze vrouw. Hier ziet ge mijn pleegdochter, miss Louise Bane; gij moet vriendschap met elkaar sluiten. Wees niet boos, Charley, maar na alles wat ik gehoord heb, moet ik een scheidsmuur trekken tusschen haar en - die vrouw!’
Melusine was opgestaan.
‘Ge hebt gelijk, tante Anne,’ sprak zij, ‘wat ik aan Lady Isabel goed te maken heb, moet ik eerst voor mijn man rechtvaardigen.’
De hertog antwoordde niet. Strak voor zich uitziende, leunde hij op den schoorsteenmantel. De liefelijke stem van Melusine had plotseling alle macht over hem verloren. Zelfs kon hij niet boos op haar zijn; het was hem als was door hetgeen zij gedaan had, alle gevoel voor haar uitgedoofd en vernietigd.
Een namelooze, waanzinnige angst maakte zich van Melusine meester, en daar hij zich niet verroerde, haar zelfs niet aanzag, naderde zij hem, bang, sidderend. ‘Charley!’ kwam het bevend over haar lippen.
Maar geen trek op zijn gelaat bewees, dat hij haar verstaan had. Toen wierp zij zich voor hem neer en strekte de handen naar hem uit.
‘Charley,’ klonk het nog eens als een smartkreet van haar lippen en de saffierblauwe oogen vulden zich met heete tranen.
Hij zag haar vóór zich liggen in de deemoedigste houding, haar, de trotsche vrouw, de verklaarde schoonheid van het seizoen, en de witte zijden stof ritselde en ruischte en haar lange loshangende haren verspreidden een heerlijken geur van Ylang-Ylang, maar het kon zijn hart niet vermurwen.
‘Geen comedie, Melusine,’ sprak hij boos; ‘wij zijn niet alleen. Ik zal je naar je kamer brengen!’
De toon zijner stem trof haar tot in het diepst der ziel en zwijgend stond zij op.
Mount-Severn wierp haar de met zilver doorwerkte sortie over de schouders, terwijl hij haar toefluisterde:
‘Moed, en ge behaalt toch de overwinning.’
Zij hoorde nauwelijks deze woorden. Zwijgend legde zij haar arm in dien van den hertog, tot zij in haar boudoir was. Toen sprak zij zacht: ‘Charley, wilt ge mij niet aanhooren?’
Hij lachte bitter.
‘Wat zoudt ge mij te vertellen hebben? Er is immers geen verdediging meer mogelijk. En vergeven - vandaag al vergeven.... ik ben ook maar een mensch,’ antwoordde hij; ‘morgen zal ik u te woord staan. O, Melusine,’ voegde hij er diep getroffen bij, ‘hoe hebt ge mij zoo iets kunnen aandoen.’ En met deze woorden verliet hij haar.
Den volgenden morgen werd Lady Isabel door haar broeder geroepen. Zij had de kleederen van Lady Besz afgelegd en voorloopig een japon van miss Bane aangetrokken.
‘Zijt ge ziek, Charley?’ vroeg zij, toen zij bij haar broeder binnentrad.
Hij lachte droevig en sprak: ‘Ik zal dezen slag niet zoo spoedig te boven komen, Isabel.’
‘Arme broer; had ik maar geen gehoor gegeven aan Roy's aandringen, dan was deze slag je gespaard gebleven, en...’
‘Dat was Roy's plicht,’ viel de hertog haar in de rede.
‘O,’ ging zij voort, ‘wat hoorde ik Sir Ralph steeds met eerbied over je spreken, en ook Sir Frederik hield zooveel van je - moet ik het mij nu niet tot een verwijt maken, tusschen jou en je geluk te zijn getreden?’
‘Het was toch niet duurzaam geweest. Maar ach, Isabel, ik had mij het ontwaken uit dezen schoonen droom niet zoo vreeselijk voorgesteld.’
‘Ik begrijp het,’ antwoordde zij op medelijdenden toon, en met ontzetting dacht zij eraan, wat gebeuren zou, als hij alles wist....
Het gevreesde - de vraag was nu reeds op zijn lippen. Hij vatte haar hand en zag haar vast in de oogen.
‘Isabel,’ sprak hij, ‘wat was het voor een geheim, waarvoor mijn vrouw je uit den weg wilde ruimen?’
‘Ik zal het nooit zeggen en aan niemand verraden - ook jou niet, Charley,’ antwoordde zij met zulk een beslistheid, dat de hertog begreep dat een verder aandringen noodeloos was.
‘Bedenk wel, Isabel,’ ging de hertog voort, ‘dat er door zwijgen dikwijls meer onheil gesticht wordt, dan door bijtijds spreken. Als gij evenwel de eenige medeweetster bent, moet ge het zelf weten.’
‘Ik geloof niet, dat een derde ervan op de hoogte is,’ antwoordde Isabel beslist. ‘Lady Melusine zou ook stellig hemel en aarde bewegen om die persoon voorgoed te verwijderen.’
De hertog zuchtte diep en sprak: ‘Is het dan zoo erg?’
‘Ja, Charley, het is ontzettend!’ antwoordde het meisje met bleek gelaat.
De hertog deed nog één vraag en sprak:
‘Ik eerbiedig je zwijgen, Isabel, maar zeg mij, is het onteerend?’
‘Niet voor u, slechts voor haar, maar zij draagt je naam, zooals zij vroeger dien der Herefords droeg,’ antwoordde het meisje met terneergeslagen blik.
‘Ik begrijp je,’ sprak de hertog langzaam, ‘het is misschien ook beter dat ik niets weet. Deze beide namen wilt ge hoog houden, en ik zweer je, dat ik je niet verder zal lastig vallen! Lief zusje - eerst gisteren werdt ge de onze, en hoe kort zal het misshien nog duren of ge wordt ons weer ontroofd?’
Zij wendde haar gloeiend gezichtje af.
‘Ik ben zoo gelukkig, bij u en tante Anne een tehuis gevonden te hebben.’
‘En Frederik dan?’ vroeg hij lachend.
‘Ik weet het niet...’ stamelde zij; maar de hertog liet haar niet verder uitspreken en nam haar handen in de zijnen.
‘Ik weet, kind, dat Frederik, de brave kerel, je oprecht liefheeft. Isabel - lief, klein zusje, Frederik Hereford zal mij altijd een welkome zwager zijn.’
Later op den middag zocht de hertog zijn vrouw op.
‘Ik heb op u gewacht,’ sprak zij eenvoudig.
‘Ik kom, om met je te bespreken, hoe ons verder leven zal ingericht zijn,’ antwoordde hij kalm. ‘Ge zult zelve inzien, dat de gruwelijke behandeling, die ge het meisje, van wie ge wist, dat zij mijn zuster was, hebt doen ondergaan, mijn liefde den genadestoot gegeven heeft.’
(Wordt vervolgd.)