dan is deze onredbaar verloren. De inzittenden moeten zich gelukkig prijzen, als zij niet tegelijkertijd tot brij geworden zijn, of door den onderduikenden visch in de diepte meegetrokken worden.
Het Amerikaansche sportblad ‘Outing’ gaf onlangs een zeer levendige beschrijving van een jacht op den zeevampier. De ziel van deze onderneming, Dr. Frederik Hölder, een der bekendste sportlui van Amerika, verhaalt hoe hij de drukkend heete zomernachten van Florida doorbracht met zich door eenige negers tot aan de met koraalriffen omringde kust te laten roeien, waar een verfrisschend windje woei en de lastige muskieten niet meer aanwezig waren.
Gedurende zulk een nacht, welks plechtige stilte in den regel slechts verbroken werd door het gelijkmatig rollen van de golven, klonk plotseling op eenigen afstand een hevig ruischen en bruisen; toen een geraas als van een donderslag, wat de negers zoo deed schrikken, dat zij de riemen lieten vallen.
‘Een vampiervisch, mijnheer!’ riepen ze verschrikt en namen tegelijk de riemen weer op om de boot naar den oever te brengen. Vóór men daar aanlandde, weerklonk het bruisen opnieuw en dichterbij, en men zag in het donkere, van phosphor voorziene water een reusachtig, door tooverachtig licht omstraald lichaam snel voorbijglijden. In het volgende oogenblik scheen het, alsof de zee door een vulkaan uit elkaar gerukt werd. Uit een zee van phosphorgroen licht schoot een monsterachtige, donkere gestalte te voorschijn, om een seconde in de lucht te blijven zweven, en dan met oorverdoovend geraas in den vloed terug te vallen. Daar men bedacht moest zijn, dat de visch bij zijn gymnastische oefeningen op het schip neer zou kunnen storten, gaf Hölder bevel zoo spoedig mogelijk naar den oever terug te keeren, waar men den geheelen nacht nog het leven, veroorzaakt door het springen van het dier, kon hooren.
Daar de duivelsvisch zich in de tusschen de kust en het rif zich bevindende lagune bevonden had, hoopte Hölder, dat hij het dier er den volgenden dag nog zou aantreffen, en besloot er jacht op te maken. Maar geen der in de nabijheid wonende visschers was te bewegen aan de onderneming deel te nemen. Zij hielden het niet alleen voor gevaarlijk, maar ook doelloos, daar de zeevampieren met duivelsche krachten begaafd zijn, waartegen geen sterveling is opgewassen. Eerst na toezegging van een groote belooning waren een Indiaan en een neger er toe te bewegen aan den tocht deel te nemen. Deze werd ondernomen in een voor dezen zeesport uitnemend uitgeruste boot van Hölder.
Als wapens nam men, behalve een harpoen, een lang speerachtig geslepen breekijzer en meerdere groote messen mee.
Daar de Indiaan meende, dat het gezochte wild zich met de eb naar de in het Zuiden gelegen diepe plaatsen der lagune zou teruggetrokken hebben, zoo roeiden wij daarin, een plaats waar de lagune tegelijk - door een de koraalrif doorbrekende kanaalachtige opening - in verbinding stond met de zee.
Zeer spoedig bleek het, dat het vermoeden van den Indiaan juist geweest was, want plotseling hield hij de riemen in en wees op een reusachtige, donkere massa, die voor een oogenblik in den omtrek van de kanaalopening aan de oppervlakte van het water verscheen en spoedig weer verdween. Behoedzaam de plaats naderend, zagen de schippers een schouwspel, zooals zij nog nooit te voren gezien hadden. Zij ontdekten, dat men niet met een enkelen zeevampier, maar met een uit tien tot twaalf exemplaren bestaande school van zulke monsters te doen had. De verwonderlijke doorzichtigheid van het water, dat op deze plaats zeker 30 meter diep was, maakte het mogelijk alle bewegingen der visschen, die oogenschijnlijk aan 't spelen waren, na te gaan. Zij vervolgden elkaar en beschreven wijde kringen, waardoor het water niet weinig in beroering kwam.
Het was den door sprakeloozen schrik overvallen jagers onmogelijk, zich duivelachtiger schepsels voor te stellen dan deze snel zich bewegende monsters. Als reusachtige vleermuizen beschreven zij groote kringen, afwisselend de eene punt der vleugelachtige vinnen in de hoogte verheffend, terwijl de andere dan even diep in het water zonk. Dan volgden plotseling snelle vleugelslagen en allerlei zeldzame figuren, of de dieren schoten als pijlen in de diepte, om een oogenblik later al draaiende weer naar de oppervlakte te komen. Daarbij lieten zij snel afwisselend den glanzend zwart-bruinen rug en spoedig daarop den lichten onderkant zien.
Intusschen was de boot dicht genoeg genaderd en plaatste Hölder zich bij den boeg om zich tot het werpen met den harpoen gereed te houden. De visschen schonken het vaartuig niet de minste aandacht, zetten hun spel onbekommerd voort, ja, begonnen zelfs onder de boot heen te glijden.
Juist dook er een rugwaarts van omlaag op, draaide zich toen om en liet ons op geen drie meter afstand zijn breeden rug zien. Terwijl deze nog in de zon glansde, begroef zich de met kracht geworpen harpoen diep in het vleesch van den visch. Dadelijk vooruitschietend kwam hij uit het water te voorschijn, sloeg met zijn kolossale vinnen in de warme lucht en stortte toen met vreeselijk geraas in zijn eigenlijk element terug, zulke ontzaglijke stortzeeën verwekkend, dat de mannen op den grond geslingerd werden en bijna het bewustzijn verloren. Snel handelen werd noodzakelijk, want er volgde nu een wedren, zooals de jagers bij hun vroegere jachten nog nooit beleefd hadden.
Spoedig na dezen luchtsprong koos de visch open zee en ontwikkelde daarbij zulk een snelheid, dat het aan den harpoen bevestigde touw in ringen afrolde. Om den schok, die, wanneer het touw geheel afgewonden was, onvermijdelijk moest volgen, wat te verminderen en het breken ervan te voorkomen, namen de mannen de riemen op en dreven de boot zoo snel zij konden in dezelfde richting waarin de visch vluchtte. Toch was de daaropvolgende ruk zoo hevig, dat er een geheele waterstroom over de boot sloeg.
In ongeloofelijk korten tijd had de visch de boot met de jagers eenige kilometers van het kanaal door en in open zee gesleept. Daar begon de rog naar de diepte af te dalen, zoodat de mannen zich afvroegen, of de boot de reusachtige kracht van den visch zou kunnen weerstaan, of onder water getrokken zou worden. Voor dit kritieke geval lag er een mes klaar om het touw door te snijden; gelukkig evenwel hield het vaartuig goed stand, waarop de jagers nog eenigen tijd beproefden den visch door tegenroeien te vermoeien. Deze pogingen hadden evenwel maar weinig gevolg, zoodat de mannen, om niet te ver weggesleept te worden, er aan dachten het touw te kappen, toen de visch plotseling van richting veranderde en naar de reeds ver verwijderde kust terugzwom.
Vol vreugde lieten zij dus nogmaals den teugel schieten en een jubelkreet weerklonk, toen de visch de voor twee uur verlaten kanaalopening weer inging en de boot achter zich op de lagune sleepte.
Hier gelukte het den mannen, na verderen urenlangen strijd, den visch zoo dicht bij de boot te brengen, dat Hölder het dier met het breekijzer eenige diepe steekwonden kon toebrengen. In zijn doodsangst geraakte het vreeselijk bloedende dier in een ondiepte, waar het, zijn dwaling te laat bemerkend, bij een poging om om te keeren, half op het droge geraakte en met bliksemsnelheid door den Indiaan door een inmiddels om den staart gewonden touw geankerd werd.
Nu was het lot van het dier beslist, want de mannen konden hem nu op den vasten grond aanvallen, en deden dit met breekijzers en messen, zoodat het dier, niettegenstaande hevigen tegenstand, spoedig dood was.
Na gedane opmetingen bleek het, dat het monster over