Bewonderenswaardige moed.
Graaf Mirabeau vertelt uit het leven van zijn grootvader, die tijdens de regeering van Lodewijk XIV overste was van een regiment infanterie, het volgende voorval:
‘Toen op zekeren morgen mijn grootvader bij de parade zijn regiment inspecteerde, ontdekte hij een korporaal, die zijn geweer op zeer onhandige wijze vasthield, en hij was juist op het punt den man hierover een berisping toe te dienen, toen zijn majoor hem toefluisterde, dat hij om redenen, die hij hem later wel eens zou meedeelen, er geen notitie van moest nemen.
Na afloop van de parade vertelde de majoor, dat, terwijl het regiment in een klein plaatsje ingekwartierd was, deze korporaal op zekeren dag twee zijner kameraden met ontbloote sabels op straat zag vechten. Ingevolge koninklijk bevel was het den soldaten streng verboden op straat de sabel te trekken, op straffe van het verlies van den duim der linkerhand en der beide ooren. Terwijl de korporaal de gevolgen overdacht, welke de strijd waarschijnlijk voor zijn kameraden hebben zou, wierp hij zich tusschen hen en wel op militaire wijze, die voorschreef, dat vechtenden niet anders dan met getrokken sabel gescheiden mochten worden. Op hetzelfde oogenblik verscheen de wacht daar ter plaatse, waarop de beide schuldigen de vlucht namen. De korporaal bleef, in het bewustzijn zijn plicht gedaan te hebben, en niet bedenkend, dat hij zelf tegen het strenge voorschrift gehandeld had, kalm staan. Hij werd vastgepakt, en niettegenstaande zijn protest, in arrest gebracht.
Een tezamengeroepen krijgsraad vernam van den korporaal den waren stand van zaken, en wenschte de namen van de schuldigen te weten. Hij weigerde ze evenwel te noemen, ook nog toen men hem bedreigde met de door den koning vastgestelde straf aan zijn eigen lichaam te voltrekken. De brave kerel antwoordde: ‘Wel is waar weet ik den naam van hen beiden, maar ik noem hem niet. Wie uwer zou een kameraad verraden? Moet ik de straf ondergaan, dan verzoek ik u om de gunst, ze zelf aan mij te mogen voltrekken!’
De edele kerel werd, tot groote schande van zijn rechters, werkelijk veroordeeld, maar zijn verzoek werd hem toegestaan. Met een mes sneed hij zich de ooren af en smeet ze zijn rechters voor de voeten. Toen verzocht hij om de bijl van den beul, legde de linkerhand op het blok en hieuw zich den duim af. Ook dit lichaamsdeel wierp hij den rechters voor de voeten. Hierna nam hij het woord en sprak: ‘Als soldaat van den koning mag de hand van den beul mij niet aanraken, en slechts een soldaat mag het vonnis ten uitvoer brengen; daar ik evenwel weet, dat geen soldaat zich daartoe leenen zal, heb ik bet zelf gedaan!’
Dit was de soldaat, die bij de parade zijn geweer op zulk een onhandige wijze vasthield.