moest ze ook nog uitzien naar het een of ander, dat de inkomsten zou kunnen vergrooten.
Met de hoop, het goed gelooven en de veerkracht van de jeugd had Louise haar taak aanvaard, en wel hadden de hoop en het goede geloof haar nog niet verlaten, maar - haar moeder bespeurde het met weemoed - bleek was haar gelaat geworden en het zuchtje, eerst zoo zelden gehoord, moest blijkbaar thans telkens onderdrukt worden. Altijd allerlei beslommeringen, altijd werken, nooit eenige afleiding, en daarbij geen andere aanspraak dan een zieke moeder... Ter wille van haar kind betreurde mevrouw Van Asselen het dikwijls, onder den indruk van het oogenblik en in het vurig verlangen om alles te ontwijken wat haar kon herinneren aan het verleden, nogal overhaast het besluit te hebben genomen om Reederoord, haar toenmalige woonplaats, te verlaten. ‘We hebben hier afgedaan met alles en allen; er is niemand, die zich iets meer aan ons gelegen zal laten liggen!’ had ze in de bitterheid van haar ongeluk uitgeroepen. En toch!.... had het vrijwillige aanbod om financieele hulp te verleenen van den een, en de hartelijke uitnoodiging van een ander, haar niet doen inzien, dat ze althans gedeeltelijk onrechtvaardig had geoordeeld? Ze had het geen oogenblik in gedachten genomen, geldelijken steun te aanvaarden en alzoo schuld op zich te laden, die ze geen uitzicht had ooit te kunnen delgen, iets waarmede ze daarenboven al de offers van haar man teniet gedaan zou hebben. Ook kwam het evenmin bij haar op, een uitnoodiging aan te nemen, waar ze geen uitnoodiging tegenover kon stellen, maar uit die blijken van goede gezindheid, alsmede uit de lieve brieven, die Louise uit Reederoord bleef ontvangen, meende mevrouw Van Asselen te mogen opmaken, dat haar meisje in de gegeven omstandigheden daar niet zoo verlaten, niet zoo van alles verstoken geweest zou zijn, als in de nieuwe omgeving.
* * *
Den anderen morgen begaf Louise zich op weg naar de woning van de dame, die blijkens haar advertentie het voornemen had om haar assistente in de huishouding, na afloop van de dagtaak, nog eenige zorgen mede naar huis te geven in den vorm van ‘eenig maas- en licht verstelwerk’. Of Louise begrepen had, wat ze, als haar dienstaanbieding aangenomen werd, ook verder te wachten kon hebben van zulk een berekenende vrouw? Over die advertentie had ze eigenlijk niet veel nagedacht. Dat ze haar loon zou moeten verdienen, begreep ze, maar van de bedoelde zinsnede was voor haar de lichtzijde geweest, dat ze alzoo gedurende dat maas- en verstelwerk ook bij haar moeder zou kunnen zijn. Maar nu was ze dan op weg naar die dame, en eerlijk gezegd hield haar geest zich veel meer bezig met die andere betrekking, die onbereikbare, dan met degene, waarvan ze thans werk ging maken.
Wat had het haar sedert den vorigen dag door het hoofd gespookt!... Schrijfwerk verrichten, voorlezen en aanteekeningen maken.... Ach! als men de proef maar met haar wilde nemen! Wat zou ze haar best doen en wat zou het met het oog op haar andere bezigheden tevens een gewenschte afwisseling voor haar zijn! En was het niet vreemd? Louise van Asselen, wier pogingen om een betrekking te krijgen, tot dien tijd bestendig schipbreuk hadden geleden en bij wie de hoop op een goeden uitslag met elken keer minder werd, had vanaf het eerste oogenblik over deze aanvrage gedacht en bij zichzelf geredeneerd, alsof zij daarvan veel goeds had mogen verwachten. In de frissche buitenlucht, in het opwekkende zonlicht, met leven en beweging om zich heen, gevoelde ze zich in dat denkbeeld nog versterkt.
Och! waarom mocht ze zich ook niet aanbieden!
‘Viooltjes, dame? Pas geplukt, ruik u eens hoe lekker!’ Een meisje met een geelbleek gezicht en slordig van kleeding hield Louise eenige tuiltjes voor van de bewuste bloempjes. ‘Drie centen maar,’ vervolgde ze overredend, en als u twee bouquetjes neemt, krijgt u ze voor een stuiver.’
In het eerst had Louise verstrooid geluisterd, ze was met haar gedachten nog steeds bij die betrekking.
Maar bloemen... wat had ze er altijd veel van gehouden! En nu reeds viooltjes?... Ja, waarlijk! ze roken heel lekker!
‘'k Heb grootere ook, van een stuiver het stuk. Zie eens, die bloemen zijn nog veel mooier. Pas geplukt, heusch waar! Ze kunnen nog heel lang goed blijven.’
Het bloemenmeisje zag dat ze veld begon te winnen en betreurde het bij zichzelf, dat ze niet terstond de duurste bouquetjes had gepresenteerd. Van zulk een echte dame, al was ze dan ook zeer eenvoudig gekleed, had ze eigenlijk nog wel wat meer kunnen vragen.
‘Drie centen.... vijf centen.’ Louise was aan het overleggen. ‘Maar was het in haar omstandigheden eigenlijk geen dwaasheid om bloemen te koopen, hoe gering de uitgave daarvoor dan ook mocht zijn? Maar mama hield toch ook zooveel van den geur van viooltjes. Vooruit dan maar! En als men dan toch een dwaasheid deed, dan maar niet gezien op een cent! In die kleinste tuiltjes waren toch ook zoo heel weinig bloemen.’ De koop was spoedig gesloten en glimlachend bekeek Louise haar bouquet van een stuiver.
Het bloemenmeisje verwijderde zich zeer ontevreden over zichzelf, want: ‘Als ik een dubbeltje had gevraagd, zou ik het ongetwijfeld ook zonder moeite gekregen hebben,’ pruttelde ze.
Betrekkelijk kort daarna heeft Louise de dame verlaten, aan wie ze haar diensten heeft geboden. En de uitslag van haar bezoek? Het is mis, finaal mis! Zelfs de gebruikelijke term, dat mevrouw het nog eens in overweging zou nemen, is achterwege gebleven. ‘Nooit in betrekking geweest en dus in het geheel geen referentiën’.... Met een critischen blik op Louise's persoon, haar toilet en.... haar viooltjes, heeft mevrouw haar leedwezen betuigd, haar diensten niet te kunnen aanvaarden. Voor een dame, die nog werk mede naar huis wilde geven, heeft ze dat inderdaad zeer zachtzinnig gedaan, maar de afwijzing is daarom niet minder beslist geweest.
En nu? Agitatie kleurde Louise's wangen. Nu de kans daarop verkeken was, was het alsof de betrekking haar begeerlijker toescheen. En dan... weer moest ze onverrichterzake naar huis en zou haar moeder voor de zooveelste maal op haar gelaat de teleurstelling lezen, nog eer ze een woord had gesproken. En wat had ze dat salaris goed kunnen gebruiken, want ach! die geldzorgen!
Zou er dan nooit verandering komen? Zou het altijd zoo blijven: mama ziek, op den duur misschien nog zieker en zij - Louise zelf - voortdurend op de jacht naar een betrekking? Och! dat iemand het toch eens met haar wilde beproeven! Dat men haar toch in de gelegenheid wilde stellen om... Maar in welk gedeelte van de stad bevond ze zich? Ze was daar te Reesvliet nog zoo vreemd en in haar ontroering scheen ze een verkeerden weg te zijn ingeslagen. ‘Holmerstraat,’ las ze op het naambordje.
‘In de Holmerstraat wonen ook wel deftige menschen,’ had toevallig een paar dagen vroeger Leentje gezegd, het meisje, dat wel eens boodschappen deed voor Louise, alsmede somtijds eenige bezigheden voor haar verrichtte, ‘maar aan het einde van de Holmerstraat komt men aan het Beukenplein en daar is het bijna alles grootheid.’
(Wordt vervolgd.)