De geschiedenis der goudmijnen.
(Vervolg en slot van blz. 358.)
Niemand trok meer voordeel van de kudden, die zonder opzicht in de verlaten weilanden graasden. Voor enkele druppels brandewijn of whiskey betaalde men f 2.50. Drie timmerlieden boden zich aan om draaiende zeven te maken en verlangden f 100 loon per dag; het was een groote besparing zich dergelijke werktuigen te laten maken, die het wasschen van het goud zeer vergemakkelijkte en het verlies verminderde. Velen stelden zich evenwel tevreden met zeer primitief gereedschap, zooals potten en pannen, en de potten en pannen werden weldra onbetaalbaar. Goudzoekers, die genoeg gevonden hadden, verkochten vóór hun vertrek de beide zeven, die zij bezaten. Het was een soort van bakken zonder eenige waarde en zeer grof; zij brachten 1000 gulden op.
Het bijeenbrengen van levensbehoeften was uiterst moeilijk. Landbouwers, werklieden, bakkers, brouwers, slagers, alles liep weg naar de goudvelden. De schepen, die vroeger groote hoeveelheden landverhuizers, die een duren overtochtsprijs betaalden, hadden aangebracht, durfden niet meer te Montery noch te San-Francisco landen, want zoodra zij er aankwamen liep de equipage in massa weg en de kapitein kon niets anders doen dan ze volgen.
De toeloop van goudzoekers werd weldra zoo groot, dat men het arbeidsveld moest uitbreiden. Men naderde meer en meer Sierra-Nevada. Toen vereenigde zich het wasschen van den grond met het mijnwerk. Men hieuw in de rots; men kreeg stukken met goud vermengd. Maar opdat dit werk vruchtbaar zou zijn, had men water noodig, veel water; maar 's zomers zag men nauwelijks droge beekjes en de beide groote stroomen, de Sacramento en de Amerikaansche Rivier, waren ver van het arbeidsveld verwijderd. Er waren evenwel twee oplossingen van de zaak; men moest het water bij de goudvelden brengen of de goudvelden bij het water. Er vormden zich vennootschappen met groote kapitalen, die alle moeilijkheden overwonnen. Men heeft berekend dat men in de eerste vijftien jaar ongeveer 8000 kilometers slootjes of kanalen groef ten dienste der mijnen.
Bij de nadering van den winter moesten de mijnwerkers zorgen levende ossen in voorraad te hebben, maar zij vergaten dat deze dieren zelf voedsel noodig hadden, om hen op het gewenschte oogenblik van dienst te kunnen zijn. De dieren kwamen bij honderden om; de wolven en de gieren, die door de walglijke lucht werden aangetrokken, waren niet in staat ze allen te verslinden, en door de rottende overblijfsels ontstond pest, en daar de sneeuw op de bergen den toevoer van mondvoorraad tegenhield, ondervonden de mijnwerkers, dat hoewel zij hun zakken vol goud hadden, het toch mogelijk was van honger om te komen.
Maar nadat al deze moeilijkheden overwonnen waren, bleef er nog veel te doen over. De Indianen slopen met heele benden in de kampementen; Mexicaansche roovers, bandieten uit alle landen, stelden zich in schuilplaatsen op en overvielen de mijnwerkers, die naar de steden terugkeerden. Velen hunner werden bestolen of onderweg vermoord.
Intusschen werden er wegen gemaakt en spoorbanen aangelegd; steden verrezen als paddestoelen uit den grond en namen in bloei toe, in plaats van nederige dorpjes te worden, wat gebeurd zou zijn als de goudzoekers van richting veranderd of verder opgetrokken waren. San-Francisco, het gehucht van visschers, werd iederen dag van meer belang; groote houten huizen vervingen de hutten en namen steeds in aantal toe. Natuurlijk hadden er dikwijls branden plaats, maar dit was eer een zegen, want de verbrande huizen werden in steen weer opgebouwd. Zij werd het middelpunt waar de nieuw aangekomenen samenkwamen, dorstend naar goud, ongeduldig om hun droom over het El-Dorado werkelijkheid te maken; de verzadigden, met zware koffers en zakken, wachtten het vertrek van een schip af om naar Europa terug te keeren; de wanhopigen, tien keer rijk, tien keer weer arm, hadden slechts de kracht om met een bowie knife of revolver een einde aan hun ellendig bestaan te maken; de mijnwerkers kwamen naar de stad, om een weinig van hun winst te verteren, om hun inkoopen te doen, en bovenal om in een korten tijd van spel en drank den verwoeden