Opgewekt babbelend kwamen zij in het roode salon, waar de hertog met van trots stralende oogen zijn gast het portret van Lady Melusine liet zien.
‘Is zij niet betooverend?’ vroeg miss Louise, verrukt over het juiste weergeven der heerlijke verschijning.
‘Schoon als de zonde,’ mompelde Frederik en luid voegde hij erbij: ‘Lady Melusine heeft voor mij altijd de schoonheid eener nixe gehad, zooals ik die mij voorstel: verleidelijk, maar verderfelijk.’
Miss Bane lachte luid.
‘Gij hebt zonderlinge ideeën, Sir Frederik,’ sprak zij opgewekt. ‘Ik wed, dat de hertog er anders over denkt; maar ik herinner mij nu, dat Lady Carlyle haar vroeger ook met een nixe vergeleek, doch door haar schoonheid en beminnelijkheid heeft zij zelfs over Lady Carlyle's vooroordeelen gezegevierd.’
Frederik knikte ernstig.
‘Ja, het gelukt haar altijd als zij over iemand wil zegevieren, miss Bane, en als ik zelf niet tot de aanbidders van Lady Melusine behoor, dan komt dat, omdat het huwelijk van mijn vader mij nog te versch in het geheugen ligt. Hier bracht haar schoonheid onheil, want zij waren beiden ongelukkig.’
‘Waardoor waren zij het, Frederik?’ vroeg de hertog zacht.
Frederik haalde de schouders op.
‘Winter en lente hooren nu eenmaal niet bij elkaar, Hastings, en toch zou het niet gegaan zijn, want de karakters kwamen volstrekt niet met elkaar overeen.’
‘Dat verwondert mij,’ riep de hertog levendig. ‘Sir Ralph was een edel mensch en ook Melusine is zonder leugen of bedrog. Daarbij komt nog haar aanvalligheid en haar goed hart. Maar er zijn dikwijls kleinigheden, die de menschen van elkaar scheiden.’
Frederik antwoordde niet, maar dacht:
‘Voor hem schijnt Mylady zich nog niet in haar ware gedaante vertoond te hebben. Nu, ik hoop van harte dat zijn afgod nooit van haar voetstuk zal afvallen. Het ontwaken zou vreeselijk zijn.’
Intusschen had Frederik zich omgekeerd en stond nu vol verbazing het portret van Lady Besz aan te staren.
‘Hoe kom je aan die schilderij, Charley?’ vroeg hij eindelijk; ‘het is Mary-Rose trek voor trek.’
‘Het portret is driehonderd jaar oud, Frederik. Holbein de oudere heeft het geschilderd.’
‘En het stelt niemand anders voor dan de dame uit het voorgeslacht, die komt spoken,’ riep miss Bane. Maar Frederik schudde met het hoofd en kon zich slechts met moeite van het aanvallige beeld van Lady Besz losrukken.
‘Zeldzaam, zeldzaam,’ zei hij onophoudelijk en ging voort: ‘Ge zult van Lady Melusine wel gehoord hebben, dat Mary-Rose een vondeling was. Als ik niet zeker wist dat er in uw familie nooit een kinderroof heeft plaats gehad, dan zou ik zeggen, dat het arme meisje een Hastings-Carlyle geweest is.’
‘Ach, Sir Frederik,’ riep Louise Bane uit, ‘hoe romantisch, een kinderroof! Maar zulke dingen gebeuren in onze prozaïsche eeuw niet meer.’
‘Goddank,’ antwoordde de hertog lachend.
Zij werden in hun gesprek gestoord door de komst van Fly, den huismeester, die den hertog wenschte te spreken.
‘Kom nader, Fly, het zal toch zeker geen geheim zijn, dat ge mij te vertellen hebt,’ sprak de hertog vriendelijk.
‘Neen, Mylord, een geheim is het niet, maar er is toch iets zeer zonderlings gebeurd.’
‘Nu?’ vroeg de hertog verwonderd.
‘De koster van de slotkerk kwam zoo juist vertellen,’ ging Fly voort, ‘dat van nacht in den grafkelder een groote versiering stuukwerk is komen te vallen.’
‘Dat zal door de vochtigheid komen, Fly,’ meende de hertog, ‘ge moet dadelijk werklieden laten komen om de aangerichte schade te herstellen.’
‘Dat zal geen bezwaar opleveren, Mylord,’ antwoordde Fly, niet wetende hoe hij hetgeen hij te vertellen had moest inkleeden. ‘Het stuuk is evenwel gevallen op de plaats waar de kist staat van de kleine Lady Isabella. Ik ging er van morgen vroeg reeds met den koster heen om de schade in oogenschouw te nemen en de kist van het vuil te ontdoen; daar evenwel er onder ook alles vol lag, moesten wij het kistje op een andere plaats brengen, Mylord - ik heb destijds de eer gehad, het lijkje van uw kleine zuster naar haar laatste rustplaats te brengen, en weet dus hoe zwaar de kist woog. In die achttien jaar moest het sterk in gewicht verminderd zijn; dit is evenwel niet het geval. Toen ik nu van morgen de kist opnam, was zij zwaarder dan toen.’
‘Maar Fly, bedenk je eens goed,’ sprak de hertog, ‘het lijkje van mijn zuster ligt in een looden kist, die in een eikenhouten omhulsel past. Het gewicht van zoo'n jong kind komt daarbij niet in aanmerking.’
‘Ik weet het, Mylord,’ antwoordde de man eerbiedig; ‘maar ook dan nog is het gewicht veel te zwaar.’
‘Het beste zal zijn dat ik zelf ga, om mij van het een en ander te overtuigen,’ sprak de hertog na een kleine pauze. ‘Ga je mee, Frederik?’
De laatste verklaarde zich bereid, en ook Miss Bane ging mee, gevolgd door Fly, en zoo begaf men zich op weg naar de slotkapel.
Bij aankomst in den grafkelder bleek het te zijn zooals Fly gezegd had. Het stuukwerk had waarschijnlijk door de vochtigheid losgelaten en was gevallen op het kistje van de kleine Lady Isabella, dat de hertog onderzoekend in de hoogte tilde en ook opvallend zwaar vond.
‘Lady Isabella was een flink, gezond kind, Mylord,’ sprak Fly, ‘maar haar kist kan onmogelijk zoo zwaar meer wegen.’
Na korte beraadslaging beval de hertog nu de kist te openen, een werk, dat door Fly en den koster spoedig ten uitvoer was gebracht. Lord Hastings zelf lichtte het deksel van de looden kist af en deed, verbleekend, met doffen kreet een schrede achteruit. Geschrikt en getroffen traden Sir Frederik en Miss Bane nader - er lag in de kist slechts een pop en steenen, en allen keken elkaar ontsteld aan. ‘Wat was er met het kind gebeurd? waar was het lijkje gebleven?’
* * *
Op Hastings-Castle heerschte groote opgewondenheid. De zonderlinge vondst in den grafkelder bracht aller gemoederen in beweging en gaf aanleiding tot de meest verschillende en gewaagdste veronderstellingen. Melusine was een onmacht nabij toen zij van de ontdekking hoorde, en meer dan eens kwam zij in verzoeking den hertog de correspondentie, tusschen Sir Robert en Dr. Dexter gevoerd, te geven, maar het document met het chemische schrift voor zichzelve te houden. Haar aangeboren verstand en de drang naar zelfbehoud rieden haar aan, hiervan af te zien, want zij wist maar al te goed dat Mount-Severn ook haar geheim dadelijk zou prijsgeven, en dan...’
Er bleef haar dus niets anders over dan de verbaasde te spelen en Sir Robert te waarschuwen, opdat hij zoude zwijgen, een stap, waarover zij spoedig genoeg berouw had, want daarmede had zij zich tot medeplichtige van dien man gemaakt. Vóór zij dit evenwel bedacht had, schreef zij hem het volgende briefje:
Hastings-Castle, September 18...
Het bedrog in den grafkelder is ontdekt. Een toeval wilde, dat mijn man de kist zijner zuster liet openen, en hij vond er slechts een pop en steenen in. Ik houd het voor verstandig, dat ge op reis gaat, totdat C. eenigszins gekalmeerd is.
M.H.