XI.
‘Nu, Mylord, ongeloovige Thomas, zijt ge nu ook overtuigd, dat het hier spookt?’ riep den volgenden morgen miss Bane, toen de hertog en zijn gemalin in de ontbijtzaal traden.
‘Er gebeuren meer dingen tusschen hemel en aarde, waarvan men zich geen rekenschap kan geven,’ sprak Lady Carlyle met een veelbeteekenend hoofdschudden.
‘Als ge een komplot gesmeed hebt, om mij met dien onzin te vervolgen, dames, dan ga ik maar liever weg,’ sprak de hertog met den deurknop in de hand.
‘Blijf maar kalm hier, Mylord,’ lachte miss Louise, ‘we zullen in 't vervolg u niet meer plagen.’
‘Maar ge zult het nu toch niet meer willen loochenen, nu ge het spook met eigen oogen gezien hebt?’ riep Lady Carlyle ontsteld uit.
‘Ik heb toch grooten lust het te doen,’ sprak de hertog geërgerd; ‘gun toch de arme Lady Besz haar rust.’
‘Maar wat was het dan, dat ge gisteren gezien hebt?’
‘In ieder geval iemand die er pret in heeft om als Lady Besz rond te dwalen, en de menschen schrik aan te jagen.’
‘Alles goed en wel, maar waar zou dan die persoon de kleeren vandaan halen?’
‘Er is nog genoeg van dien ouden rommel in huis om tien van die dames mee te kleeden,’ antwoordde Lord Hastings droog.
Lady Carlyle ergerde zich zichtbaar, maar zij zei toch kalm:
‘Toegegeven. Maar hoe komt die persoon dan aan dezelfde trekken van Lady Besz? Zoover ik weet, bevindt zich onder den ouden rommel in het slot niet zulk een gelaat.’
‘Dat is het eenige, wat ook mij vreemd lijkt,’ bekende de hertog, ‘maar er kan wel iemand zijn die op Lady Besz gelijkt, en een der dienstboden kan wel als zoodanig komen spoken.’
‘Deze redenen zijn zeer gezocht,’ riep Lady Carlyle boos en voegde er trotsch bij: ‘De schoone trekken van Lady Besz kunnen slechts een erfdeel der Hastings-Carlyle zijn.’
Miss Bane had oplettend dit gesprek gevolgd, terwijl Melusine kalm ontbeten had.
‘Word niet boos, Mylord,’ hernam het meisje na eenigen tijd, ‘als ik het gesprek weer op Lady Besz breng, ‘maar mijn vraag is nu aan de hertogin gericht. Hebt u het spook gisteren ook gezien, Mylady?’
‘Ik maakte er Charley juist opmerkzaam op,’ antwoordde Melusine.
‘En...?’
‘Wat bedoelt ge, Louise?’
‘Loochent gij het ook, zooals de hertog?’
‘Ik kan niet loochenen wat mijn oogen gezien hebben,’ antwoordde Melusine onverschillig, ‘maar ik voel wel neiging om mij bij Charley's meening aan te sluiten.’
‘Natuurlijk, gij vrijgeesten zijt het allen met elkaar eens,’ sprak Lady Carlyle boos, ‘en niemand gelooft meer aan het bestaan van een spook.’
Miss Bane en Melusine lachten luid, zelfs de hertog kon het niet laten.
Het gesprek werd nog eenigen tijd op dezelfde wijze voortgezet, totdat het plotseling werd afgebroken door het verschijnen van een donker hoofd om het hoekje van de deur.
‘Nu, kinderen, daar ben ik,’ klonk het plotseling. ‘Kom ik nog vroeg genoeg voor het ontbijt?’
‘Frederik, oude jongen, wees welkom!’ riep de hertog opspringend, en trok de aangekomene in de kamer.
Ook Melusine stond op en kwam haar voormaligen stiefzoon met uitgestrekte hand te gemoet.
‘Welkom op Hastings,’ sprak zij met een lief lachje; zij had bij dezen man zooveel goed te maken.
‘Wij hadden reeds aan je komst getwijfeld, daarom doet het ons dubbel pleizier,’ riep de hertog en nam zijn gast hoed, stok en jas af, terwijl Melusine hem voorstelde:
‘Tante Anne, Sir Frederik Hereford, Lady Carlyle, Miss Louise Bane.’
Lady Carlyle maakte de opmerking, dat zij reeds twee jaar geleden met Frederik kennis had gemaakt, en terwijl deze iets mompelde van een ‘ongeluksjaar’, zette hij zich aan het ontbijt.
‘Ik zou al vroeger gekomen zijn, Hastings, maar een landbouwer kan moeilijk zijn bezittingen in den steek laten. Eerst had ik mijn voorjaarsbezigheden, toen den hooioogst, daarna den grooten oogst, toen moest ik mijn rozen voor den winter inpakken, - neen, er is op het land altijd overvloed van werk.’
‘Hebt ge een goeden oogst gehad, Sir Frederik?’ vroeg Melusine belangstellend.
‘Dank u, Mylady, het is zeer vriendelijk van u dat te vragen. Ja, alles is naar wensch gegaan, ik heb den interest kunnen betalen en zelfs nog wat overgehouden om Hereford-House te restaureeren. Zonder zorgen gaat het niet, maar u zult eens zien hoe goed het oude nest er nog eens zal uitzien. Stel u eens voor, Mylady, ik heb de vergulde meubels in het blauwe salon laten opknappen en opnieuw overtrekken, natuurlijk weer met blauw damast, maar met grijze doeken erover voor het stof. Als er niets tusschenbeiden komt, krijgt de eetkamer het volgend jaar een beurt. De ham is uitstekend, Hastings, en de kippen dito.’
‘Voor wien knapt ge in Godsnaam Hereford-House zoo op?’ vroeg Hastings. ‘Ge kunt toch onmogelijk het groote slot alleen bewonen. Je moet trouwen, oude jongen.’
‘Charley heeft gelijk, Frederik,’ zei Melusine lachend.
Frederik zag haar ernstig aan.
‘Gij weet het best, Mylady, dat ik het niet doen zal,’ sprak hij. ‘Sedert Mary-Rose dood is...’
Hij zweeg en Melusine was doodsbleek geworden.
De hertog zag het, maar merkte het niet op.
‘Wie was Mary-Rose, Sir Frederik?’ vroeg Lady Carlyle deelnemend.
‘Slechts een vondeling, Mylady, door mijn ouders opgevoed als hun eigen kind, het liefste wezen dat men zich op de wereld kan voorstellen en daarbij op en top een dame. Het doet mij hier’ - en Frederik legde de hand op het hart - ‘nog altijd pijn, als ik er aan denk; het wordt ook nooit beter.’
Er ontstond een kleine pauze.
‘Ge zult wel vermoeid zijn, Frederik, ik zal je naar je kamer brengen,’ zei de hertog, en zijn gast stond op.
‘Denk er om, Sir Frederik, het spookt hier!’ riep miss Bane hem schertsend na.
‘Dank voor uw goeden raad, miss Bane,’ antwoordde Frederik opgewekt; ‘ik geloof alleen maar aan spoken van vleesch en been.’
‘Vóór ge zulke dingen zegt, mocht ge u eerst wel door den hertog laten onderrichten,’ voegde het meisje er lachend bij.
De heeren verlieten de kamer en de hertog zag zich verplicht, of hij wilde of niet, Frederik de geschiedenis van de verschijning te vertellen.
‘Onzin,’ sprak de laatste lachend.
‘En toch is het mij door de sprekende gelijkenis onverklaarbaar,’ besloot de hertog, terwijl hij zijn gast in diens kamer achterliet en zich naar den noordelijken vleugel begaf met het doel om met Mr. Roy over de verschijning te spreken, want hij begreep dat het noodig was, dat er een eind aan de zaak kwam, vóór zij onheil stichtte.
Onderweg dacht hij er over na wat Melusine aanleiding kon gegeven hebben om bij Frederik's opmerking over zijn pleegzuster zoo bleek te worden, en weer kwam er twijfel in zijn gemoed.
‘Het zou vreeselijk zijn als ik niet ontdekken kon waar