Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 348.)
Weer een schel fluitje, de trein hield bij Hastings op en maakte aan alle zelfkwellende gedachten, die den hertog gemarteld hadden, een einde.
Hij stond op en stootte zijn slapende vrouw aan.
‘Sta op, Melusine, wij zijn er!’
‘Reeds in Hastings?’ vroeg zij verwonderd en stond insgelijks op. ‘Wat is dat gauw gegaan, ik sliep zoo lekker.’
Een knecht kwam de reisdekens in ontvangst nemen; de hertog hielp Melusine uit het rijtuig en bij het schijnsel van de lantaarn bemerkte hij dat zij zeer bleek zag.
zonderlinge heiligen: fakier met begraven hoofd.
‘Ik vind het werkelijk al koud,’ zeide zij verontschuldigend.
Hij gaf geen antwoord en bracht haar zwijgend naar het rijtuig, dat hen naar het slot moest brengen.
Zwijgend legden zij den weg naar huis af, waar zij niettegenstaande het vergevorderd uur door Lady Carlyle en miss Bane ontvangen werden. De beide dames waren reeds eenige dagen op Hastings en zouden er een paar weken blijven, om van daar den winter in Florence door te gaan brengen. Miss Bane was een aardige, vroolijke brunette met een paar heldere, bruine oogen, die haar een bizondere aantrekkelijkheid verleenden en haar voor een schoonheid deden doorgaan.
De dames hadden, hoewel het reeds laat was, met de thee gewacht, en Melusine scheen de warme drank goed te doen, want de rozen verschenen weer op haar wangen en zij werd zoo dol vroolijk, dat de hertog en Lady Carlyle elkaar meermalen verwonderd aanzagen, en men bemerkte daardoor ook niet dat de hertog zoo stil was. Eindelijk werd het rusttijd en Melusine begaf zich op den arm van haar echtgenoot leunend naar haar vertrekken.
De gang die erheen voerde was sober verlicht en zooals gewoonlijk zeer eenzaam, opdat niets de rust der hertogin zou storen. Zij liepen zwijgend voort, totdat Melusine plotseling een gil gaf.
‘Charley, kijk - daar, daar, het spook -’
De hertog keek op.
Daar ging voor hem uit, in lang, zwart gewaad, dat op den grond sleepte, met het Stuartmutsje en den sluier, het evenbeeld van Lady Besz, zooals Holbein ze vóór driehonderd jaar geschilderd had, en verdween om den hoek, dien de gang naast de slaapkamer van Melusine maakte.
De hertog stelde alle mogelijke pogingen in het werk om het te vinden, maar er was geen deur in de nabijheid en de meer verwijderden waren allen gesloten; ook de vensters waren toe en ten laatste sloeg de hertog zich voor het voorhoofd en vroeg zich af, of hij ook mogelijk gedroomd had.