‘O ja, natuurlijk, er zijn altijd wel menschen te vinden, die er over mee kunnen praten, maar ik blijf er bij, dat het een onverkwikkelijk onderwerp is.’
Tini trok de schouders op. 't Was van geen nut met hem te redeneeren vanavond, en bovendien, wat gaf ze er om of hij het al mooi of niet mooi vond!
‘Wil je een kopje thee?’ vroeg ze. ‘Of wil je nog even wachten?’
‘Dank je wel, ik ga bij Van der Meulen theedrinken.’
‘Bij Van der Meulen?’ vroeg ze teleurgesteld.
En toen nadenkend, zich nog even vermannend:
‘Hoe ongezellig. Je gaat tegenwoordig zoo dikwijls alleen uit en... ik heb het dan zoo eenzaam.’
't Was er uit. Ze hadden haar moeite gekost, de laatste woorden, maar ze was gelukkig in het bewustzijn de minste te zijn geweest.
Hij zag haar even over zijn boek heen aan, maar ze ontweek zijn blik.
Geen woord van aanmoediging, instemming volgde.
Ze sprak niet meer.
Hij kuchte even.
‘Misschien... kom ik Van Putten nog tegen, dan zal ik hem sturen,’ zei hij opstaande.
Een vuurrood overtrok haar gelaat; ze wilde hem verantwoording vragen, maar hield zich in.
Nu ging haar een licht op. Ze boog zich dieper over haar naaiwerk en scheen al haar aandacht er aan te wijden.
Wat al teleurstelling had ze niet ondervonden!
Ze had zich nooit haar post als burgemeestersvrouw kunnen indenken vroeger. Ze had nooit geweten welke verplichtingen het op haar laadde, hoe moeilijk het was met elk, groot of klein in stand, om te gaan.
Ze had hem liefgekregen, den ouderen man met zijn flink, ernstig voorkomen, de diep blauwe oogen. Een vurige genegenheid, een innige sympathie, een verlangen om den eenzame gelukkig te maken, te omringen met hare liefde!
Alles was anders geweest dan ze zich had voorgesteld. Uitgaan iederen dag weer opnieuw, diners geven, soirée's bezoeken... ze duizelde er van...
Een plotseling wild verlangen greep haar aan.
Vrij te zijn! nog eens één enkel uur. Thuis in haar stil, vredig ouderhuis, waar niemand haar van ontrouw verdacht, haar wantrouwde!
Thuis te zijn! haar vader te helpen, haar moeder ter zijde te staan, met Dori genieten van haar jeugd!
Ze verborg het gelaat tusschen de handen en snikte zacht voor zich heen.
Ze hoorde niet, dat het tuinhek geopend werd en een mannenstap naderde.
Plotseling zag ze op, zóó verschrikt, zóó hopeloos ellendig, dat Van Putten - want hij was het - onthutst een stap achteruit deed.
‘Wat komt ge doen?’ vroeg ze.
Hij staarde haar verlegen, meêlijdend aan.
‘Ik kom u bezoeken, omdat mij van middag den pas afgesneden werd door uw echtgenoot. Ik wil u mijn gezelschap niet opdringen, maar wilde u even toonen, dat de beleediging, mij door uw man aangedaan, mijn gevoelens jegens u niet veranderd hebben.’
‘Ge hadt niet moeten komen,’ fluisterde ze. ‘Ik wist, dat ge het niet als een beleediging zoudt opvatten. Mijn man heeft zoo van die eigenaardigheden...’
Ze deed een zwakke poging om haar man te verdedigen. Ze wilde zich groot houden, dien man geen blik in haar leven gunnen.
Hij maakte een haastige beweging met de hand.
‘Verontschuldig hem niet. Een minder scherp toeschouwer zou op het eerste gezicht zien, dat ge u niet gelukkig gevoelt met dien man...’
‘Mijnheer Van Putten!’
‘Ik spreek tot u, als een vriend, een die belang in u stelt, die u vereert en nog liefheeft, niettegenstaande...’
‘Genoeg,’ zei Tini met trillende lippen. ‘Genoeg! Ge waart tot heden de eenige vriend, dien ik hier bezat; nu sta ik eenzamer dan ooit te voren. Ik heb... gij hebt de achting, die ik jegens u koesterde, verbruid. Ik kan den man, die het waagde tusschen mij en... het liefste, wat ik heb, te treden, de hand niet meer toesteken. Ge spreekt tot een getrouwde vrouw! Nooit heb ik u liefgehad. Mijn huwelijk moet uwerzijds allen twijfel daaromtrent hebben opgelost. Ik verzoek u vriendelijk den tuin te verlaten, anders zal ik genoodzaakt zijn binnen te gaan.’
Fier zag ze hem in de oogen en wees naar het hek.
‘Je bent wreed, Tini! meer dan wreed...’
‘Wie geeft u het recht mij bij den naam te noemen?’ vroeg ze op onbeschrijfelijken toon.
Haar bleek gelaat veranderde plotseling. Een donkerroode blos verspreidde zich over hals en voorhoofd; door de deur der tuinkamer trad mevrouw Van der Meulen naar buiten en bleef een oogenblik verstomd staan.
‘Pardon, ik hoorde van uw man, dat u alleen waart, en ik dacht: ik ga u even halen. Ik zie echter, dat u bezoek hebt.’
‘Pardon, mevrouw,’ zei Tini met trillende lippen, ‘mijnheer Van Putten was een ongenoode gast!’
‘Laat ik u niet storen, dames,’ zei Van Putten met een diepe nijging en verdween door het tuinhek.
‘Een galante jonker,’ lachte mevrouw Van der Meulen, geen oog van Tini afwendende. ‘Hij komt nogal vaak, schijnt. Ik zag hem van middag, toen ik langs kwam.’
‘Ja,’ zei Tini, ‘soms wel eens wat te druk. Mijn man is niet zoo bizonder op hem gesteld.’
‘Ja, dat weet ik, maar mevrouw mag hem wel. Nu, ik moet zeggen, hij maakt een prettigen indruk. Hij is een aardige prater en... en... och, mevrouwtje, ik ben óók jong geweest.’
Tini voelde zich het bloed naar de slapen stijgen.
Nu wist ze, wie haar man de oogen geopend had, wie getracht had wantrouwen in zijn hart te zaaien.
Ze had het nooit op mevrouw Van der Meulen begrepen gehad, haar nooit vertrouwd - nu was het bewijs geleverd!
‘Gaat u mee?’
‘Dank u,’ zei Tini, haar uit de hoogte beschouwende. ‘Ik hoop, dat mijn man mij niet al te lang alleen zal laten.’
Met stijf op elkander geperste lippen en strakke oogen had Tini haar bezoekster uitgelaten. Ze was ontzenuwd, half versuft. Eén oogenblik nog draalde ze; toen betrad ze haar zitkamer. Een wonderlijke samenloop van omstandigheden! Er was iets in haar leven gekomen, dat alle mooie poëzie wegvaagde, met een valen sluier overdekte als 't ware. Iets dat haar den adem benam, haar de keel dichtschroefde.
Ze zette zich en trok haar werkmand naar voren. Ze moest werken, veel werken; het zou haar gedachten verzetten!
Nu zou mevrouw Van der Meulen het verteld hebben. Dood kalm, met een fijn lachje, een veelbeteekenend kuchje: Uw vrouw en Van Putten.
Een rilling ging haar door de leden. Ze had nooit iets voor dien man gevoeld, en nu wantrouwde men haar!
Een donkerroode blos overtoog haar bleeke wangen.
Haar dagboek! Met één enkele bladzijde had ze ook zijn bestaan in haar levensboek aangehaald! Ze wilde het lezen nu, zichzelf nog eens overtuigen, dat ze nooit genegenheid voor hem gekoesterd had.
Nooit, nooit in der eeuwigheid. Mogelijk zou het nog als bewijsstuk voor haar echtgenoot kunnen dienst doen.
Een minachtend lachje plooide haar lippen. 't Werd haar vreemd te moede.