het levensgeluk van anderen te spelen; hij had haar liefde niet noodig, want zijn bruid was de mooiste vrouw uit Engeland - Anna Boleyn.
Lady Besz vergoot bittere tranen en bezwoer hem, haar niet tot de ongelukkigste vrouw der wereld te maken - alles tevergeefs; hij gaf haar zelfs te verstaan dat hij haar verachtte.
Dat was te veel voor het warme bloed eener dochter der Seymours - half waanzinnig van toorn, smart en afgunst sprong zij op en drukte op een knop in den muur - en - de grond onder Lord Chandon's voeten week en hij viel in een bodemlooze diepte. Lady Besz had zich gewroken. Hij was gestort in een valluik, zooals men die toen bijna in alle sloten aantrof. Nog in hetzelfde uur schonk zij den erfgenaam van Hastings-Castle hare hand en dagen lang zocht men tevergeefs naar Lord Chandon - hij was en bleef verdwenen.
Na verloop van eenige weken trouwde Lady Besz in de slotkapel te Hastings, en toen men een jaar later op dezelfde plaats een tweelingpaar doopte, kwam het bericht, dat het echtscheidingsproces van den koning geëindigd was, en dat hij, Hendrik VIII, Anna Boleyn tot vrouw genomen had.
Lady Besz zonk bij deze tijding bewusteloos neer, want nu was Lord Chandon voor niets gestorven. Weken lang zweefde zij tusschen leven en dood, en eindelijk bekende zij wat zij gedaan had, om nog in hetzelfde uur te sterven.
Het valluik werd stevig gesloten - heden is het nog te zien - en Lady Besz' verklaringen opgeschreven. Haar gelaatstrekken heeft zij evenwel aan de Hastings vermaakt, want velen van haar vertoonden een sprekende gelijkenis; bij Lady Carlyle was dit, vooral in haar jeugd, zoo sterk, dat men haar Lady Besz noemde.
Nu doet evenwel de sage de ronde, dat de geest van Lady Besz geen rust kan vinden, en iederen nacht sluipt zij in haar donkere kleeren in de leege kamers van den noordelijken vleugel rond en met ten hemel geheven handen beweent zij haar daad.’
‘Bravo, bravissimo!’ riep een der heeren, toen Mount-Severn zijn verhaal geëindigd had, terwijl de dames huiverend naar de schilderij opzagen.
‘Bravo, Mount-Severn, ge hebt u van uw taak gekweten alsof gij de slotbewaarder van Hastings-Castle in eigen persoon waart.’
‘En is de geschiedenis waar?’ vroeg Melusine zeer geanimeerd.
‘Ja, stellig,’ antwoordde Mount-Severn, de schouders ophalend; ‘zij staat tenminste als zoodanig in het slotarchief geboekt; intusschen was Lady Anna Boleyn nooit met een Lord Chandon verloofd, - maar, als het niet waar is....’
‘In alle geval staat het zoo geschreven,’ viel de hertog hem in de rede en lachend voegde hij erbij: ‘Ik geloof dat wij ons nu lang genoeg met de arme Lady Besz hebben beziggehouden, wie, door bijgeloovige menschen, na eeuwe niet eens haar rust in het graf gegund wordt.’
‘Hoort, hoort, hij lastert!’ riep een jonge dame levendig uit. ‘Mylord, het is niet aardig van u deze interessante geschiedenis te betwijfelen en er mee te spotten; laat ons toch onze “rilletjes”. Wat mij betreft, ik ben overtuigd dat Lady Besz in den noordelijken vleugel komt spoken.’
‘Nu, laat haar dan dat genoegen, ik zou het in uw plaats niet doen, want ik houd het voor verstandiger 's nachts in de veeren te liggen, dan in een koude kamer te komen spoken. Maar laten wij nu dit thema laten varen en Lady Besz haar rust gunnen.’
Het gezelschap verwijderde zich uit de kamer en de hertog en Melusine bleven er alleen achter.
‘Waarom wildet ge niet dat er van de geschiedenis van Lady Besz gesproken werd, Charley?’ vroeg zij.
‘Omdat ik gezien heb dat het je aandoet,’ antwoordde hij liefdevol, en schertsend voegde hij erbij: ‘Melusine, gij gelooft toch niet aan dien onzin?’
‘Ik weet het niet,’ sprak zij peinzend.
‘Wat - mijn moedige Schotsche vrouw, die 's nachts zonder de minste vrees alleen door de kruisgangen der Hochlands-Abbey liep, zou zich hier laten afschrikken door een familiespook, dat in waarheid nog door niemand gezien is?’
‘O, dat niet, Charley! Ik vraag alleen maar of de geschiedenis van Lady Besz waarheid bevat, en niet of haar geest hier ronddwaalt. En dan de gelijkenis van het portret met...’
‘Met wie?’
‘Met een pleegdochter van Sir Ralph; zij stierf ruim anderhalf jaar geleden,’ sprak Melusine en stond op om de kamer te verlaten.
Hastings evenwel bleef nog vol bewondering staan voor het portret zijner schoone vrouw en meende de gelukkigste mensch ter wereld te zijn, daar hij het origineel zijn eigendom mocht noemen.
Het was reeds laat toen Melusine het theesalon verliet om in haar boudoir vóór het naar bed gaan nog een brief te schrijven, terwijl Lord Hastings in zijn werkkamer gegaan was, om hetzelfde te doen. Zij snelde de trap op en betrad de gang, die links naar haar kamers, maar rechts naar den noordelijken vleugel leidde. Een niet te onderdrukken lust bekroop haar, het half vervallen deel van het slot met het afschuwelijke valluik te bezoeken. Het was volle maan, de kamers konden dus niet volkomen donker zijn, maar juist in dat halfduister gehuld zijn, hetwelk aan zulke onbewoonde, half vervallen vertrekken een soort van bekoring verleent; zij snelde dus den corridor af en wendde haar schreden naar den noordelijken vleugel.
Zoover er nog slaapkamers der gasten op de gang waren, brandden er felle lichten, maar dan werd het donker, en eenigszins huiverend schreed Melusine verder, totdat een hooge eiken deur, die haar den weg versperde, aanduidde, dat zij haar doel bereikt had.
Krassend draaide de deur in haar hengsels en Melusine betrad de helder door de maan verlichte marmerzaal met den steenen vloer, zoodat haar voetstappen luid weerklonken.
Buiten lag de groote vijver met waterrozen, drijvende op zijn glinsterende oppervlakte, aan de eene zijde begrensd door hooge, donkere boomen, terwijl aan den anderen kant zich een prachtig vergezicht uitstrekte met blauwe heuvels en groene weiden, alles bestraald door den prachtigen maneschijn, - het was een verrukkelijk gezicht en Melusine trad onwillekeurig op een der diep ingebouwde vensters toe, om eruit te kijken.
Mondbeglänzte Zaubernacht
Die den Sinn gefangen hält,
Steig auf in der alten Pracht!
Het kwam Melusine voor als een sprookje uit lang vervlogen tijden, met zachte, zoete melodieën, waarnaar zij als kind reeds zoo graag geluisterd had, terwijl de maan zooals heden door de kruisgangen van de abdij scheen en de stralen der fontein als zilver deed schijnen, terwijl de reuzen van het Hoogland, de prachtige bergen, statig in de verte opdoemden.
Er kwamen haar tranen in de oogen, toen zij aan de liederen dacht uit haar vroolijke jeugd - en er kwam een verlangen bij haar op, weer als kind en jong meisje opgewekt te zijn, onschuldig en rein, zooals zij het nu nog zijn zou, als trots en verleiding er niet geweest waren en haar ten val hadden gebracht.
‘Kon ik dat ééne nog maar ongedaan maken,’ fluisterde zij, ‘dit ééne in mijn leven, ter wille waarvan Mary-Rose op den bodem van den Heksenvijver rust. Maar 't is nu eenmaal gebeurd, en niets ter wereld kan het weer goedmaken.’