† Professor Dr. Jan ten Brink.
We wisten het al reeds eenigen tijd: Dr. Jan ten Brink zou het niet lang meer maken; eenige maanden reeds was hij lijdende aan een ernstige kwaal, die een einde moest maken aan zijn leven.
† professor dr. jan ten brink.
Maar dat einde is verhaast door een bijkomende longontsteking, en zoo is professor Jan ten Brink verleden week overleden.
In 1834 werd Dr. Jan ten Brink geboren in Appingedam, waar zijn vader rector was aan het Gymnasium, en in 1853 reeds ingeschreven als student aan de Hoogeschool te Utrecht.
Hij zou studeeren in de godgeleerdheid, maar daar de colleges van prof. Opzoomer hem bizonder aantrokken, kregen zijn studiën meer een letterkundige richting en nog vóór hij zijn candidaatsexamen deed, kreeg hij van de Groningsche faculteit eene gouden medaille voor zijn verhandeling over Bredero.
Toch promoveerde hij nog in de theologie en vertrok kort na zijn promotie als huisonderwijzer met een familie naar Indië, waar hij slechts anderhalf jaar bleef; dien korten tijd in Indië heeft hij zich evenwel goed ten nutte weten te maken, want in 1866 verscheen het boekje ‘Indische dames en heeren’, wat des schrijvers naam beroemd heeft gemaakt.
Na zijn terugkeer uit Indië werd hij benoemd tot leeraar in 't Nederlandsch aan het gymnasium te 's Hage, totdat hij bij de invoering van de wet op het middelbaar onderwijs overging naar de hoogere burgerschool, waar hij voor de hoogste klassen Nederlandsch doceerde.
Men zou denken dat het een man als Dr. Ten Brink moeilijk moet zijn gevallen, les te geven aan jongelieden van het gymnasium; maar wie dat denkt, vergist zich, want nog het vorig jaar heeft hij erkend ‘dat er veel boeiends is in den arbeid van onderwijzer, wanneer die arbeid den leeraar geheel in beslag neemt, hem geestdrift inboezemt. Geestdrift redt den leeraar voor verveling en werkt bezielend op de leerlingen.’
Ten Brink heeft ontzaglijk veel gewerkt; 't meest schonk de Fransche litteratuur hem stof tot zijn novellen, romans en lezingen. Door die lezingen vooral is hij een zeer bekende persoonlijkheid geworden. Hij was een gezocht spreker, en waar hij als zoodanig optrad, kon hij zeker zijn een volle zaal te vinden.
Maar ook aan de Engelsche en Duitsche letteren ontleende hij veel, aan de Nederlandsche geschiedenis wel het minst, want in dit opzicht had Ten Brink zeer zijn wit en zijn zwart boekje. Tollens kon hem niet bekoren; Bilderdijk ergerde hem; Huijgens was hem te kalm, maar Vondel en vooral Bredero vereerde hij; aan hem heeft men het ook te danken dat Bredero's werken weer ten tooneele verschenen, en de opvoering van Bredero's ‘Moortje’ en de daarmee gepaard gaande feestelijkheden was een ware triomf voor Dr. Ten Brink.
Over het algemeen had hij veel ‘op’ met het tooneel; zelfs heeft hij er in zijn beste jaren nog eens over gedacht zich als tooneelist te bekwamen, maar het is er gelukkig niet toe gekomen, waardoor hem vele teleurstellingen gespaard zijn gebleven.