Een surprise.
Tooneelstukje in één bedrijf. (Vervolg en slot van blz. 296.)
Je moet ook niet telkens zoo praten. Dat leidt zoo af.
Wel heb ik van mijn leven! Ik geloof toch dat jij begonnen bent.
Die ben je dan toch kwijt!
En hier gaan er een, twee, drie van jou.
Sakkerloot! Zeg, krijg jij ook zoo'n dorst? Dat is zeker van die boterletters.
Och hemel, ik smacht
(er wordt gebeld)
.
(opstaande).
Een surprise natuurlijk. Ik ga eens zien
(af)
.
Een surprise! Van wie kan dat nu zijn
(wrijft zich in de handen)
, een surprise, een heusche surprise! Hoe leuk!
(met een pakje).
Daar is het Een kleine jongen stond op stoep. Zoodra ik opendeed, stopte hij me dit in de handen en poetste hem.
Veel kan er niet in zitten. Voor wie is 't?
't Is misschien wel voor ons samen. Doe eens open.
Nu ja, laat ik eerst dit touwtje losknoopen.
Och, schiet toch op, hier is een schaar.
Kindje, wees toch niet zoo ongeduldig. Kijk eens hier, hier is het bewuste.
Ja, een etui!
(doet ze open).
O, wat een pracht van een armband! O, mannetje, dank je wel hoor, dat is nu toch...
(ernstig).
Bedaar, bedaar, die armband is niet van mij!
Wat houdt je je leuk. O, eenig! Ik vind het...
Sst, sst. Dat is vreemd. Wie stuurt mijn vrouw nu een armband?
Nu, huichel maar niet langer. Kom hier, dan zal ik je eens flink pakken voor zoo'n prachtig cadeau.
Maar Betsy! Die armband is niet van mij! Dat is me nu toch een raadsel, wie jou dien armband kan gezonden hebben.
Is hij heusch niet van jou?
(heeft den armband omgedaan).
Hé, dat is vreemd
(zij peinst een oogenblik)
.
Betsy, geef mij dien armband.
Waarom? Jij moet hem toch niet dragen!
Geen gekheid! Toe, geef hier.
Och, nu wordt hij jaloersch. Ik wil hem nu vanavond eens dragen. Zoolang ik nog niet weet wie mij dat prachtstuk geschonken heeft, draag ik het alle dagen, tot ik den gever ken.
Nu moet je niet van die zotte dingen in je hoofd halen. Ik wil nu eenmaal dien armband hebben.
(uitbarstend).
Omdat ik niet hebben wil dat mijn vrouw pronkt met dingen die andere mannen, dan haar eigen, haar schenken!
Wie bewijst je, dat dit cadeau van een man komt?
Gekheid! Voor zoo iets is geen bewijs noodig. De eene vrouw zendt de andere als surprise geen armband.
Nu, en al was de gever een man! Zoolang ik niet weet, wie hij is, doe ik er geen kwaad aan zijn cadeau te dragen. 't Kan wel een van je beste vrienden zijn!
Nu is 't genoeg. Doe af dien armband en geef hier!
Ik doe het niet. 't Is in alle geval geen cadeau aan jou. 't Is mijn eigendom en daarmee zal ik doen wat ik verkies.
(woedend).
God, vrouw, doe mijn zin, ik vergeet mezelf; als je hem niet goedschiks geeft, dan...
(zich bedwingend)
maar neen! 't Is gekheid, niet waar, je doet het alleen om me te plagen. Komaan, Betsy, men kan scherts ook te ver drijven. Kom nu eens rustig bij me zitten en geef mij dien armband, dan zal ik eens...
Je krijgt hem niet. Nog nooit heb ik mijn wil doorgedreven, altijd ben ik gedwee geweest, nu wil ik mijn zin doen. Je bent op het oogenblik eenvoudig belachelijk en 't zou dwaas zijn aan je bespottelijken eisch toe te geven.
(woest).
Je wilt hem dus niet geven?
Dan neem ik hem.
(Hij pakt haar bij den arm en ontrukt haar den armband).
En nu, weg er mee!
(Hij gaat naar den haard).
(schreiend).
O God, wat doet hij!
Verbranden! Als de oorzaak der ruzie is weggenomen, zal de vrede wel gauw volgen.
(Hij pookt het vuur aan).
(snikkend).
Zoo'n prachtige armband!
Ik zal je er een nog veel mooier geven. Maar deze! weg daarmee!
(Wil hem in den haard werpen).