was, dat haar zoo deed handelen, want al was Lady Melusine Hereford een booze, gewetenlooze vrouw, een door zijn schoonheid verwend schepsel, er sluimerden toch ook goede vonken op den bodem van haar hart.
Zulk een vonk was haar liefde voor Lord Hastings, maar het ontbrak haar aan zedelijke kracht om ter wille dezer liefde niet van den weg der deugd af te wijken en de verzoeking te weerstaan.
In haar oogen was de hertog een halfgod, en zij was overtuigd van de voortreffelijkheid van zijn karakter.
Was zijn gevoel voor haar ook met den naam van liefde te bestempelen, of was hij meer verblind door de betooverende schoonheid der Schotsche bergfee, die tegenover vreemden zooveel kinderlijke lieftalligheid toonde, dat het haar tot een tweede natuur geworden was?
Had de hertog wel ooit een blik geslagen in haar hart en haar karakter?
Sedert het laatste halfjaar was zij de verpersoonlijkte aanminnigheid geweest, zoodat Frederik dikwijls het hoofd schudde en er over nadacht, wat wel de aanleiding kon zijn tot dezen plotselingen ommekeer in Mylady's karakter. Natuurlijk kon hij ook niet vermoeden, dat het de brief geweest was dien hij twee dagen na Mary-Rose's treurig uiteinde haar zelve ter hand gesteld had. Was hij toen niet zoo in gedachten verdiept geweest, dan had hij moeten opmerken, dat het briefje gestoken was in een couvert, gesloten met het wapen der hertogen van Hastings-Carlyle.
Eén voorval blijft ons nog te vermelden over; de oude Bob Chester was in het voorjaar overleden. Hij had het stellige voornemen gehad aan Sir Frederik op zijn sterfbed mededeeling te doen van het verdwijnen van Mary-Rose, welke gevolgen het ook zou kunnen hebben voor Mylady, die hij nooit zeer genegen was geweest; maar een beroerte, die hem tong en handen verlamde, verijdelde dit plan. Met hem werd dus het geheim begraven, en Sir Frederik bleef alzoo in de meening, dat Mary-Rose's lijk op den bodem van den heksenvijver rustte, een meening, die Mylady in het onwankelbaar vertrouwen op Chester's waarheidszin volkomen deelde.
Wat ook het geheim van haar leven zijn mocht, thans waande zij zich veilig voor iedere ontdekking, en daardoor keerden de rozen op haar wangen, de zonnige glans in haar oogen terug.
Had zij maar in de verste verte kunnen vermoeden, dat Chester haar bedrogen had, dan was het gedaan geweest met de rust van haar leven.
Sir Frederik stond, gewapend met een groote tuinschaar, bij de haag, die het park van de omringende weilanden scheidde, en was bezig deze persoonlijk gelijk te knippen. Uit zijn meer practisch dan elegant linnen zomerjasje hing een bundel biezen, waarmeê hij later de rozen en andere planten zou opbinden.
Door een schaduwrijke laan kwam Melusine op hem aan zweven. Zij had onlangs haar weduwekapje afgelegd, want op een maand na was het rouwjaar verstreken, en het volle haar viel in prachtige blonde krullen, slechts door een zwarten band bij elkaar gehouden, haar tot over de heupen, een dracht waaraan zij voor de goede verzorging van het haar de voorkeur gaf en die zij om de stille afzondering, waarin zij leefde, zich veroorloven kon.
‘Mijn God, wat zijt ge weer vlijtig,’ riep zij Frederik te gemoet.
‘Daar ik mijn eigen tuinman ben, moet ik het wel zijn,’ antwoordde hij, een weerspannigen beuketak beetpakkend.
Melusine lachte. ‘Je toilet wekt in hooge mate mijn vroolijkheid op,’ sprak zij; ‘ik zou wel eens willen weten of je ook bont katoenen zakdoeken draagt.’
‘Ik gebruik ze nog niet,’ antwoordde Frederik, ‘maar wanneer de prijs van de witte wasch doorgaat zoo toe te nemen, zal ik er mij eenigen aanschaffen. Wat evenwel mijn linnen jasje betreft, zoo zie ik niet in waarom het uw vroolijkheid behoeft op te wekken. Het is in alle geval makkelijker dan een gekleed pak, waarin een afgedankte militair, zooals ik, er als een op zijn Zondags uitgedoste winkelbediende moet uitzien.’
‘Ik zou je wel eens willen zien op eene receptie bij de koningin, wanneer Hare Majesteit de pairs en grootwaardigheidsbekleeders in hun verschillende kostuums ontvangt,’ antwoordde Melusine overmoedig.
Frederik zei niets. Hij streek met welgevallen over zijn linnen pak en zette zijn arbeid aan de haag voort.
Melusine stond nog een oogenblik toe te kijken; toen haalde zij een brief uit den zak en reikte hem aan Frederik over.
‘Die is zoo juist voor u gekomen,’ voegde zij erbij.
Frederik nam zijn tuinschaar onder den arm, schoof zijn grooten Indischen plantershoed in den nek en opende den brief.
‘Lord Hastings vraagt of hij mij over veertien dagen kan komen bezoeken,’ sprak hij en voegde er bij: ‘Mij is het goed, hij is geen pretentieus mensch en wij behoeven om hem onze levenswijze niet te veranderen.’
‘Gij zult hem dus welkomheeten?’ vroeg Melusine, terwijl een verraderlijk rood hare wangen kleurde.
Frederik was geen groot menschenkenner, maar niettegenstaande dit zag hij toch dit verdachte teeken. Hij trok de wenkbrauwen op en floot door de tanden.
‘Ik zal hem welkomheeten, Mylady,’ zei hij lachend, ‘hoewel zich de overtuiging aan mij opdringt, dat zijn bezoek meer u dan mij geldt.’
Melusine lachte, maar toch klonk er iets verlegens in den zilveren toon harer stem.
‘En als dat eens zoo was?’ vroeg zij.
‘Het zou iets nieuws voor mij zijn, maar het schijnt mij nu toe dat Hastings-Castle eindelijk eens een meesteres zal krijgen.’
‘Gij kondt wel gelijk hebben, Sir Frederik,’ sprak Melusine zeer ernstig maar met gloeiende wangen; ‘ik geloof ook vrij zeker te kunnen zijn dat ìk deze meesteres zijn zal. Zoudt gij het mij kwalijk nemen als ik de hand van den hertog aannam? Ben ik niet te jong om mijn leven als weduwe door te brengen?’
‘Dat heb ik ook niet verwacht, Mylady,’ viel Frederik haar in de rede; ‘ik heb bovendien niet het minste recht mij in uw zaken te mengen. Gij zijt uw eigen baas en geen verstandig mensch zal van u verlangen, dat ge met het graf zult trouwen. Wel was ik er van overtuigd, dat ge Hereford-House niet lang als weduwe zoudt bewonen, maar ik wist niet dat ge het met Hastings-Castle verruilen zoudt. In ieder geval wensch ik u geluk, want na mijn vader kondt ge moeilijk een betere keuze doen dan Charley Hastings.’
‘Het doet mij genoegen dat gij de zaken zonder bitterheid en onbevooroordeeld beschouwt, Frederik,’ zei Lady Melusine hartelijk - een geval dat zich nog nooit had voorgedaan.
‘Ik doe mijn best steeds onbevooroordeeld te handelen,’ antwoordde Frederik eenvoudig; ‘en wat de bitterheid betreft, waarmede ik vroeger de verbintenis van mijn vader met u beschouwd heb, zoo ben ik geneigd die nu met andere oogen te beschouwen, hoewel gij, bij rijpelijk overleg, zelf zult moeten zeggen, dat het voor een jongmensch van zes en twintig jaar geen groot genoegen is wanneer hij plotseling een zes jaar jongere stiefmoeder krijgt. Tempi passati, Mylady, en daarom, laten wij de zaak maar laten rusten. In alle geval moet ik toegeven, dat ge meer van het leven verwachten kunt, dan hier in Hereford-House te zitten.’
‘Ik verheug er mij zeer over, dat wij elkaar verstaan,’ antwoordde zij en reikte Frederik met een vriendelijk lachje de hand. Hij nam ze aan, drukte ze vast, en in een hem zelf onverklaarbaren aanval van galanterie, kuste hij ze.