Wel neen, daar weet ik niets van. Zoo iets merkt een man niet op, daar hoort hij niets van.
Nu, een brombeer van een man had het toch wel gehoord, want het heele blaadje met glazen en al gleed van de rechtbank op den steenen vloer van de keuken. Jij zat net de krant te lezen.
Gut, en ik heb er niets van gehoord.
Ik heb ook aan de meid gezegd, dat ze niets vertellen mocht, want anders had je misschien wel zuur gekeken, hè?
Zoo pas getrouwd en alles zuinigjes aan te moeten doen, gaat nog, maar dan moet je niet binnen het jaar je halven glasvoorraad breken!
Maar hoe wist jij nu, dat mijn eene pantoffel stuk was?
(verbaasd).
Je eene pantoffel? Wel, daar wist ik niets van! Maar ik dacht zoo: een paar pantoffels, en dan eigen werk van zijn vrouwtje, zal hij wel kunnen gebruiken.
En wist je dan niet dat de hond mijn pantoffel half heeft opgegeten?
Ja, en je hadt nog wel gezegd, wel honderdmaal: ‘Man, doe die kast dicht, als je je pantoffels wegzet!’ En nu, een drie weken geleden, had ik het weer vergeten en had de hond er een te pakken. Ik heb de slof met een paar steken zelf weer wat bijgewerkt, omdat ik bang was, dat jij het zoudt merken, want dan had ik natuurlijk gehoord: ‘Zie je nu wel! 'k Heb het wel gezegd, wel honderdmaal! Doe die kast dicht voor den hond!’ Ik wist geen manier om er goed uit te draaien, en de meid durfde ik ook niet in vertrouwen te nemen, want jullui vrouwvolk vertelt alles aan elkaar.
O zoo! Hieldt je daarom den laatsten tijd zoolang je laarzen aan 's avonds? Ja, en dan was het: ‘Die laarzen zitten toch zoo gemakkelijk, Betsy, 't is net of ik pantoffels aanheb.’ En dacht je nu, domme jongen, dat ik daarvan niets merkte? Ik ben direct aan 't snuffelen gegaan en zag je kapotte slof, en toen dacht ik: tot zijn straf zal hij nu drie weken lang 's avonds zijn laarzen aanhouden.
Dus je hebt me maar laten lijden, hè!
Wel ja, waarom gaf je ook niet om de waarschuwingen van je vrouw!
O ja, da's waar ook. Maar man, je hebt je schijven nog niet opgezet
(gaat weer tegenover hem zitten)
.
Moet ik met zwart spelen?
Ja, jij mag beginnen ook. Maar nu goed doen, hoor! Niet den boel door elkaar gooien als je verliest.
Nou, jij lust ze ook wel
(ze doen een paar zetten)
.
't Is niet, ik heb pas gezet. Jij bent er een kwijt. Ik sla je!
Zou de majoor met zijn dochter ook dammen?
Wel neen, die oude brompot zit nu bij den haard met een grogje, en zijn dochter, dat arme kind, leest zeker wat voor en slikt goedmoedig zijn grimmige opmerkingen over Sinterklaasonzin en surprises-flauwe-kost.
Hoelang wonen zij nu al over ons?
Een halfjaar, denk ik. Het is toch zoo'n lief kind, die Rika, zonde voor haar om alleen zoo'n grimmigen brombeer op te moeten passen.
Wie weet hoe goed de man is!
De majoor? 't Is een ongelikte vuurvreter.
't Is toch jammer, dat er geen man om Rika komt. Je ziet er nooit iemand uit- of ingaan.
Toch geloof ik wel, dat er iemand werk van haar maakt, en dat het arme kind in stilte lijdt.
Zoo, hoe weet jij dat nu? Jullui vrouwen knoopt altijd een romantisch lijden vast aan het alleen-zijn van een jong meisje en een ouden vader. Zij past hem op, verzorgt hem, dat is haar kinderplicht.
Och, hoe lief! Alsof een meisje van twee- drie-en-twintig jaar niets anders denkt. Ik weet, dat een zeker heer geregeld hier voorbijkomt; elken dag tweemaal, en dan zit zij voor 't raam, en zij groeten elkaar.
Maar kind, hoe weet je dat? Ik heb Zondag den geheelen dag in de voorkamer voor 't raam gezeten en heb niets gemerkt.
En Zondag is hij niet twee-, maar driemaal voorbijgegaan, en zij wuifde hem toe.
Ja, er zijn Zondag wel honderd menschen voorbijgegaan en daarvan hebben wel vijftig voor het huis van den majoor gegroet, maar van geen een heb ik opgemerkt, dat achter dien groet meer zat dan een gewone beleefdheid.
Jullui mannen zijn ook zoo dom in dat opzicht. Ik geloof, als jij een paar verraste dat elkaar kuste, dat je dan nog zoudt zeggen: dat is een gewone beleefdheid.
Nu overdrijf je erg, vrouwtje. Maar ik knoop niet direct een roman vast aan alles wat ik zie of hoor.
Maar goed ook, want zulke mannen zijn altijd schrikkelijk jaloersch. En dat ben je niet, is 't wel?
Maar wie moet er nu zetten? Ik geloof dat het mijn beurt is.
(Slot volgt.)