ford en ik master Chester was,’ placht de oude dienaar aan zijn vertrouwde kennissen te vertellen; ‘ik heb met hem gespeeld toen wij nog kinderen waren, en ik trad in zijn dienst toen hij als gardeluitenant in dienst trad bij Hare Majesteit. Hij haalde toen vele domme streken uit, meer dan misschien goed was, maar deze alle bij elkaar wegen niet op tegen zijn dwaze huwelijk met miss Holwell. Nu, hij heeft mij ook niet om raad gevraagd, maar als hij het gedaan had, dan had ik ronduit mijn meening er over gezegd.’
Hoewel dit laatste niet noodig was geweest, stond Sir Ralph aan Chester veel vrijheid toe en zag bij den ouden, beproefden dienaar veel door de vingers. Frederik beschouwde hem als deel uitmakende van den inventaris van Hereford-House, en amuseerde zich over de commentaren, die Chester aan zijn handelingen en woorden toevoegde.
De laatste ging, nadat hij de aanwijzingen van Lady Melusine ontvangen had, naar het dorp om schikkingen voor de reis met Mary-Rose te treffen.
‘Hm,’ mompelde hij, ‘Mylady heeft verschrikkelijke haast met het vertrek. Een schriftelijk bevel van den kapitein - ik wil zeggen Sir Frederik - heb ik niet gezien. Nu, dan moet zij ook maar alleen de verantwoording dragen.’
Den volgenden morgen heel vroeg, opdat het zou kunnen gebeuren zonder opzien te verwekken, verliet Mary-Rose, door Chester vergezeld, in een gesloten rijtuig Hereford-House. Haar lief gelaat zag bleek, maar zij had het onder een zwarten, dikken sluier verborgen, opdat de bedienden de tranen niet zouden zien, die haar bij het verlaten van het lieve oude huis, trots alle onaangenaamheden, die er waren voorgevallen, over de wangen liepen.
Chester zat tegenover haar en sloeg haar opmerkzaam gade, en hoe meer hij dit deed, hoe erger hij het hoofd schudde.
Over den gladden straatweg rolde het rijtuig voort; langzaam loste de nevel zich op, en een matte zonnestraal brak door de grauwe wolken heen en viel op de stervende aarde.
Tot nog toe had Chester Mylady's bevel trouw opgevolgd en geen woord gewisseld met Mary-Rose, die natuurlijk dezelfde opdracht ontvangen had.
Na ongeveer een uur rijdens kwamen zij aan een kleine plaats met een groote kerk en een groot café, dat aan straat lag. Hier liet Chester stilhouden.
‘Wenscht u soms wat te gebruiken, miss?’ vroeg hij, getrouw aan zijn instructies.
‘Ach ja,’ antwoordde Mary-Rose, ‘het is erg koud, en ik zou u voor een kop warme thee zeer dankbaar zijn, Chester!’
De oude dienaar geleidde het meisje in de groote, leege gelagkamer, en ging het ontbijt bestellen. Onderweg schudde hij evenwel weer zijn grijs hoofd, terwijl hij over de handelingen van Mary-Rose nadacht. ‘Zij kwam hem namelijk volstrekt niet ‘gek’ voor, want minstens had hij verwacht dat zij op zijn vraag of zij wat wilde gebruiken, geantwoord zou hebben, dat zij liever ballet wilde dansen. Nu zij dit niet gedaan had, kwam de oude dienaar tot het besluit, dat zij niet zoo gek moest zijn, als Mylady wel gezegd had.
Mary-Rose, die zonder ontbijt van Hereford-House vertrokken was, en wier jonge natuur, trots haar groot verdriet, haar rechten verlangde, verkwikte zich aan het krachtige maal, dat Chester haar had laten voorzetten, en besteeg daarna met hem weder het rijtuig. Dat hij bij haar zou zitten had Melusine hem het laatste oogenblik nog gezegd en dus nam hij, zooals voorheen, weer tegenover Mary-Rose op het achteruit-bankje in den landauer plaats.
Langs een mooien gladden landweg rolde het rijtuig voort, tusschen kale velden en met dauw beparelde weiden, die in de morgenzon als diamanten schitterden. De dag beloofde mooi te zullen worden als wellicht de nevel nog niet de overhand zou krijgen, want de herfst is in Engeland een zeer onzeker jaargetijde.
Mary-Rose staarde peinzend in het liefelijke, met herfsttinten gekleurde landschap, en meer dan ooit gevoelde zij, dat ook zij, trots haar jeugd, zich reeds in den herfst van het leven bevond, daar de schoonste tijd van haar bestaan achter de sombere muren van een krankzinnigengesticht begraven zou worden en met haar de gouden droom der liefde; voor haar was de zon voor altijd ondergegaan.
Overstelpt door smart bedekte Mary-Rose de oogen met beide handen. O, wat was het toch hard, zedelijk te moeten sterven in den bloeitijd van het leven, eeuwig te moeten scheiden van hem, die haar alles was op de wereld - voorbij, voorbij!
Zij nam de handen van het gelaat en groote tranen biggelden langs haar wangen.
‘Chester,’ sprak zij zacht, ‘ik heb één verzoek aan je!’
‘Hm! ik weet niet, miss, maar Mylady heeft mij eigenlijk streng verboden met u te spreken.’
‘O, hetzelfde heeft Mylady ook mij verboden, maar ik zie niet in met welk recht zij mij iets te verbieden heeft,’ antwoordde Mary-Rose treurig. ‘Neen, Chester, ik bedoel dat het voor mij iets anders is dan voor u - en gij behoeft mij ook maar met een eenvoudig “ja” te antwoorden. Chester, groet Sir Frederik voor mij en zeg hem, dat ik in dat verschrikkelijk huis altijd aan hem denken zal; wil je dat doen?’
Chester viel in de grootste verbazing in de kussens terug. Lang, zeer lang staarde hij Mary-Rose aan en eindelijk gaf zijn verwondering zich in de volgende woorden lucht:
‘Ja, maar bent u dan niet krankzinnig, miss?’
Niettegenstaande haar treurige stemming moest Mary-Rose lachen.
‘Neen, Chester,’ sprak zij, ‘ik ben evenmin krankzinnig als gij.’
Het kwam in het minst niet bij Chester op, aan Mary-Rose's woorden te twijfelen; het was dus geen wonder dat zijn verbazing geen grenzen kende.
‘Niet krankzinnig,’ herhaalde hij. ‘Maar waarom moet u dan in de inrichting van Dr. Norton gebracht worden?’
‘Ik hoop, Chester, dat ge over zekere zaken kunt zwijgen,’ sprak zij aarzelend.
‘Ik was Sir Ralph's dienaar en ben geen prater,’ antwoordde hij vol trots.
‘Nu dan,’ zei Mary-Rose, ‘je moet namelijk weten, Chester, dat ik zoo onvoorzichtig geweest ben, Mylady mee te deelen, dat ik in het bezit ben van een harer geheimen. Ik kan en mag je niet zeggen wat het is, maar Mylady gelooft slechts dan alleen van mijn stilzwijgen verzekerd te zijn, als zij mij geheel onschadelijk maakt, door mij achter slot en grendel te sluiten.’
‘Dat is laaghartig,’ kwam er bij Chester met weinig eerbied uit.
‘Dat is het ook,’ zei Mary-Rose weenend, ‘maar het helpt niet, ik ben in haar macht, Chester! Ge moogt nooit verraden wat ik je gezegd heb!’
Chester stiet hoofdschuddend eenige zeer onparlementaire woorden uit, die waarschijnlijk aan het adres van Lady Hereford gericht waren, en riep toen:
‘Ik zal het aan Sir Frederik zeggen en die zal u dan uit het ellendige gesticht verlossen!’
‘Neen, Chester, ge moogt het niemand zeggen, verstaat ge mij, niemand!’ sprak Mary-Rose beangst; ‘en ik zal je zeggen waarom. Sir Frederik zou mij verlossen en Mylady om rekenschap vragen. Natuurlijk zou hij mij dwingen Mylady's geheim, om hetwelk zij mij naar Dr. Norton zendt, te zeggen, en dat mag niet, nooit!’
‘Maar ik zie volstrekt niet in, waarom Mylady ontzien moet worden,’ bromde Chester, zeer weinig overtuigd.
(Wordt vervolgd.)