schikte schuilplaatsen vonden; in enkele jaren werden van deze struikroovers te Heerlen een driehonderdtal opgehangen.
Thans is een tijdperk van rust aangebroken, de vruchtbare Geulvallei geniet de zegeningen van den vrede. Het stedeke Valkenburg bloeit en breidt zich uit. De invallen van brandschattende soldeniers hebben plaats gemaakt voor het bezoek van vreedzame reizigers, die welvaart brengen in plaats van ze te verstoren. Het aantal hôtels breidt zich in de laatste jaren aanmerkelijk uit, het eene is al schooner gelegen dan het andere. Het oude stadje bestaat uit weinige straten en pleinen; de markt, waar drie straten samenkomen, is een der aardigste plekjes, vooral in den avond.
Helder en zacht wordt dan het midden van het plein verlicht door de electrische booglamp, die boven de pomp is opgehangen, verderop tot de Birkelpoort rust de straat in schemering. Van tijd tot tijd uit den donker in het volle licht tredend, marcheert een groep jonge mannen af en aan, zich oefenend in exercitie en wapenhandel voor het jaarlijksch feest van prijsschieten, een overblijfsel der gilden. Voor hunne woningen gezeten, genieten de burgers van den luwen avond. Meisjes wandelen de straat op en neer, levendig koutend, en speels doend en minlijk in
De Grendelpoort.
den tweestrijd tusschenschuw te vluchten en de aandacht te trekken, vol onuitputtelijke jonge vroolijkheid. Innige snaren treffend, speelt zich dit vredige brokje menschenleven af onder den ruimen, donkeren sterrenhemel.
In de wandelingen, die men bij voorkeur in den ochtend onderneemt, kan men òf de Geulvallei houden, òf rechts en links over de bergen gaan. In het eerste geval kieze men zooveel mogelijk de voetpaden, die langs de Geul voeren; de groote weg is zonniger. Stroomopwaarts gaand, vindt men eerst de Hermitage op den steilen Schaasberg, het verblijf van een der twee kluizenaars, die in ons land leven; men passeert het kasteel Oost, in het begin dezer eeuw verbouwd tot een deftig landhuis in strengen, klassieken stijl, het Schaloen, een statig slot met middeneeuwsche en latere vormen, en bij Oud-Valkenburg het Genhuis, een slot uit het begin der 13e eeuw, met een machtigen hoektoren. Door het lieve dorpje Strucht bereikt men verder den Keutenberg.
Over de bergen mist het landschap het intieme der Geulvallei, en dikwijls zult ge schaduw missen. Zoo ge echter het geluk hebt in den kring van eenvoudige lieden te verdwalen, dan strekt u ook later de tocht tot een aangename herinnering.
Wanneer men den weg naar Houthem volgt en bij het gehucht Strabeek rechts afslaat, komt men aan het Ravensbosch. Dit is rijk aan konijnen; rijpe braambessen groeien aan den boschzoom, groote varenplanten spreiden haar gespleten veeren uit; onder de hoogstammige eiken ontspringen de bronnen van een klein stroompje, raadselachtige plekken, die den grond ver in het rond bevochten. Straks bereikt ge het dorpje Haasdal, waar uit de gele bergen grint wordt afgegraven; de muren der armoedige huizen zijn van specie, tusschen een raamwerk van takken vastgezet. Purpergloeiend treft u de hitte; gelukkig vindt ge een eenvoudige herberg; in de ouderwetsche gelagkamer is het heerlijk frisch. Ge verkwikt u aan oud bier, dat u de jonge Net aanbiedt, een stevige meid, die nieuwsgierig luistert naar de menschen, die van zoo ver komen, maar straks in peinzing geraakt na een vraag omtrent haar vrijer.
De vloer in de gelagkamer is van grint; zware, gewitte balken dragen de lage zoldering, de steenen haard is thans netjes geverfd, zwart en wit geblokt; een ouderwetsche klok siert den wand. Christelijke tableaux met spreuken zien vermanend op u neer. Alles is kraakzindelijk, de trots der landelijk-degelijke waardin. Deze acht het zich ten plicht hare gasten te onderhouden. Al verstaat ge niet altijd het zware dialect, het gesprek vlot er niet minder goed om. Als een stortvloed - maar van ondoorzichtig water - stroomen vragen en bescheid uit der waardin mond. En zie, als ge afscheidneemt, zijt ge bijna van de eenvoudige, hartelijke lieden gaan houden, die zoo openhartig het beginsel van hun weinig bewogen leven voor u hebben blootgelegd.
Een der schoonste wandelingen is die naar Geulem, bekend om zijn rotswoningen en waterval, de Geul stroomafwaarts.
Ge wandelt de Grendelpoort uit; de boomen op de hellingen van Rolspark en Polferbosch werpen op den weg een welkome schaduw. Straks volgt ge een slingerend voetpad, nu naast de Geul, dan stijgend, met de kabbeling van den stroom aan den voet der helling, harder vlietend, schuimend en kolkend over steiler dalende bedding.
Hier is het pad koel onder van boven dichtgaand struikgewas, van elzen meest en hazelnoot en meidoorn, door klimplanten omslingerd en verbonden; dan treden wij uit dit groene gewelf en hebben een gezicht over de vallei, hier weiland met boomgaarden, ginds kleurige graanakkers, waar de dorpen met hun geelwitte gevels en roode daken wegschuilen tusschen het blauwgroen van het geboomte. Koeien rusten in de schaduw der populieren en verfrisschen zich in den door zijn bronnen steeds koel gehouden stroom. De overliggende heuvelketen dekt het verschiet. Naast u vliet de Geul, ruischend en kabbelend over de hindernissen harer oneffen bedding. Vogels jubelen in de toppen der esschen, door de beweeglijke popelblâren ruischt de ochtendwind; geen wandelaar stoort uw genotvol alleenzijn.
Ge passeert de groeve van S. Gerlach, waarin ge u niet ver durft wagen, uw brandende lucifer schijnt dezen nacht nog donkerder te maken.
Straks rijzen steil en phantastisch de verweerde rotsen naast den grooten weg op, hier en daar gesteund door begroeide glooiïng; op de kruin van den berg staan hooge boomen. Ge rust uit en verfrischt u bij de vroolijke Marie. Straks kunt ge de grot bezoeken en de rotswoningen of den waterval gaan zien; voorloopig vermaakt ge u met de dichterlijke ontboezemingen, tot lof der eenige Geulvallei gezongen, die het vreemdelingenboek tot een bundel boertige en lyrische poëzie maken; ge teekent uwen naam, zoo ge niet, als een dichterlijk reisgenoot, ook uw gemoed in verzen uitgiet, van welke gelegenheids-poëzie hier tot slot een staaltje moge volgen:
Aan valkenburg.
O land van licht en kleuren,