Mylady had haar kleedkamer verlaten. In haar slaapkamer bleef zij staan en woelde met de handen in haar dik, lichtblond haar, en haar trekken kregen een uitdrukking als van vertwijfeling.
‘Dat is nu de straf voor de booze daad,’ mompelde zij; ‘de eene is een gevolg van de andere. En al zou ik nu alle schatten ter wereld kunnen en willen geven, ik kan niet meer terug. O Charley, Charley, had ik toch maar beter aan je trouw geloofd, dan zou alles nu anders zijn. Waartoe zal mijn liefde voor u mij nog brengen? Wat ik ook doe, hoe ik ook klaag, voor mij bestaat er geen ‘terug’. Voorwaarts dus op de duistere baan! Mag ik het kind daar binnen wel ontzien? Moet ik dit meisje, dat mijn geheim kent, niet onschadelijk maken? Want één woord van haar lippen en het is met mij gedaan. Niet dat ik het oordeel der wereld vrees! Laat die mij vervloeken. Maar hij, Charley, de afgod mijner ziel, hij mag het nooit weten! Daarom, weg met deze vondeling, weg, eer Frederik terugkeert.’
Mary-Rose moest verdwijnen, spoorloos verdwijnen, dat was duidelijk. Maar zij kon ze toch niet laten ombrengen, laten vermoorden - hu! Zij voelde een onmacht nabij; bij de gedachte alleen werd zij reeds duizelig. Neen, alles - maar dat niet! En bovendien, hoe zou zij dat moeten aanleggen, hoe in het geheim ten uitvoer brengen? Dan was het denkbeeld het meisje voor krankzinnig te laten verklaren veel beter. Maar weg moest zij, gauw weg, eer Frederik kwam, - later kon overlegd worden hoe verder te handelen. Maar waar haar heen te brengen? Waarheen?
Als een bliksemstraal schoot Lady Melusine een gedachte in den geest, die haar zelfs op dit oogenblik deed lachen: ‘Dr. Norton!’
Die was ook eens haar slachtoffer geweest - natuurlijk dus Dr. Norton! Hij was huisdokter geweest in de Holwell-Abbey in Schotland; hij was een jonge, aardige man en vreeselijk op haar verliefd. Hij had het duidelijk laten merken, maar Melusine dreef er den spot mee en hoorde zijn woorden en halve verklaringen aan alsof hij haar niet onverschillig was. De dood van haren vader had een eind gemaakt aan deze ‘flirt’ en Melusine had later gehoord, dat Dr. Norton een privé krankzinnigengesticht had in D. bij Manchester.
Dit was dus juistd e man dien zij hebben moest, en als zijn oude liefde nog niet geheel gedoofd was, dan....
En Melusine nam haar lamp en begaf zich in de vroegere werkkamer van Sir Ralph, om aan diens schrijftafel een gewichtigen brief samen te stellen.
Zij legde een velletje papier voor zich en begon in vloeiend schrift: ‘Beste mijnheer Norton.’ Toen dacht zij een oogenblik na en wilde juist verder schrijven, toen zij op een denkbeeld kwam, dat zij maar dadelijk ten uitvoer zou brengen. Zij schelde den bediende, den eenigen in het geheele huis, een die in dienst van Sir Ralph grijs geworden was en hem altijd trouw ter zijde had gestaan.
Na weinige minuten verscheen hij reeds en vroeg eerbiedig wat Mylady te bevelen had.
‘Hoor eens, Chester,’ zeide Melusine, terwijl zij den ouden dienaar naderde, ‘ik ben buiten mijzelve en weet niet wat te doen. Stel je in Godsnaam eens voor, miss Mary-Rose is krankzinnig geworden.’
‘Ach, goede God!’ riep Chester verschrikt uit. ‘Die lieve, zachte engel krankzinnig? En zij was toch altijd zoo verstandig.’
‘Ja, hoe is het mogelijk? Dat vraag ik mijzelf ook af. De schrik, de vreeselijke overspanning.... ik voel, dat ik ook ziek zal worden. Ach, en toch heb ik het aan zien komen! Hebt ge dan niet gemerkt, Chester, hoe miss Mary-Rose den laatsten tijd, sedert den dood van Sir Ralph, veranderd is?’
De kamerdienaar dacht na.
‘Ja, ja, Mylady heeft volkomen gelijk,’ sprak hij toen, ‘mij en den anderen dienstboden is het reeds lang opgevallen, dat miss Mary-Rose zoo merkbaar veranderd was.’
‘En welke verandering hebt ge bij haar waargenomen?’
‘Zij was opvallend stil en zag er dikwijls erg boos uit, Mylady,’ antwoordde Chester; ‘ik heb haar een paar maal gadegeslagen en heb gezien hoe zij de handen wrong en aan haar hoofd bracht. Wanneer ik de vrijheid nam haar te vragen wat zij scheelde, antwoordde zij altijd, dat haar hoofd zeer deed.’
‘Ge hebt groot gelijk, Chester,’ antwoordde Melusine vertrouwelijk, ‘ik heb precies hetzelfde opgemerkt. Een uurtje geleden noodigde ik miss Mary-Rose uit, thee bij mij te drinken, en zonder iets kwaads te vermoeden openbaarde zich plotseling haar krankzinnigheid. Zij stortte zich op mij en greep mij bij de keel alsof zij mij wilde wurgen, - je weet, krankzinnigen hebben altijd bovenmenschelijke kracht. Gelukkig kon ik haar bedwingen, maar toen zei zij allerlei dwaasheden en zinnen zonder eenigen samenhang, tot zij half bewusteloos werd. Het gelukte mij haar in het kabinet naast mijn kleedkamer te lokken en ik sloot haar daar op. Ik hoorde haar daar binnen lachen en zingen en schreeuwen en de vreeselijkste beschuldigingen tegen ons allen uitstooten; toen werd zij kalm. Wat moet ik nu beginnen? Het is toch mijn plicht haar naar een herstellingsoord te zenden.’
‘Stellig, Mylady,’ sprak de oude bediende, en voegde er op jammerenden toon bij: ‘Het is toch verschrikkelijk, dat lieve, mooie kind waanzinnig! Wat zal Sir Frederik wel zeggen, als hij terugkomt? En dat het nu juist in zijn afwezigheid gebeuren moest!’
Melusine wreef met haar zakdoek over haar droge oogen.
‘Het is ontzettend, Chester, maar wij moeten handelen. Een vroegere huisdokter van mijn vader bezit in D. een inrichting tot genezing van zulke zieken. Ik ben van plan hem te schrijven, en hem te verzoeken, Miss Mary-Rose op te nemen, want ik ben overtuigd, dat hij alleen haar genezen kan. Maar wij mogen geen tijd verliezen, Chester, want als zij een nieuwen aanval krijgt, kunnen wij haar misschien niet in bedwang houden. Gij zult den brief dus wel bezorgen, en maken dat hij als “expresse” verzonden wordt!’
Chester boog en verzekerde Mylady, dat hij zijn uiterste best zou doen. Zij beval hem binnen een half uur terug te komen, en hij verwijderde zich om het nieuwtje aan de dienstboden te vertellen. Daar verwekte het een heele opschudding en veel medelijden, wijl Mary-Rose om haar zacht en vriendelijk karakter zeer bemind was; maar allen hadden nu bij het arme meisje reeds teekenen van waanzin waargenomen. Mylady had dus wat zij wenschte: een menigte getuigen, die bereid waren, hare verklaringen te bekrachtigen. Zoo gaat het meer in de wereld. Wordt een mensch werkelijk krankzinnig, dan zegt men in zijn omgeving: men had het reeds lang gevreesd, terwijl zij deze of gene symptomen aan hem ontdekt hebben. Wordt een koopman failliet verklaard, dan zeggen zijn lieve naasten: ‘de man heeft er ook naar gedaan, het was niet anders te verwachten,’ enz.
Op deze ervaringen bouwde Mylady haar plan en kon van haar welslagen zeker zijn.
Nadat Chester zich verwijderd had, zette zij zich weer aan de schrijftafel en keek het geschrevene nog eens na: ‘Beste mijnheer Norton.’
Vlug vloog de pen over het papier, en Mylady begon, met Mr. Norton aan hun oude vriendschap te herinneren, zonder natuurlijk iets te zeggen, wat haar zou kunnen compromitteeren, en verzocht hem, deze regels te beschouwen als een bewijs van vertrouwen. Zij deed hem nu een verhaal over de ‘geliefde pleegdochter’ van haren overleden man, en die ook haar ‘lieveling’ was, en beschreef uitvoerig de symptomen harer ziekte, die in volslagen krankzinnigheid was overgegaan, juist, zooals zij het ook aan Chester verteld