Winterleven in St. Moritz.
Met illustratiën.
Vroeg en bloedrood gaat de winterzon onder, laat nog eenigen tijd een rossigen gloed op de hooge bergtoppen achter, om daarna de alpenwereld in een wit lijkkleed te hullen. De Julierpost, een samenstelling van paarden, sleden
het dorp st. moritz.
en vermomde gestalten, beweegt zich spookachtig onder den blauwzwarten avondhemel. Voor ieder der lage sleden is een paard gespannen, wiens lijf geheel met rijp bedekt is; in de open voertuigen zitten, twee aan twee, de in dekens, pelsmantels en bonte mutsen gehulde passagiers, en als tusschen de beschuttende doeken en sjaals al iets van het gelaat te zien komt, dan zet zich de rijp onmiddellijk op wenkbrauwen, oogharen, snor en baard.
Achter op de treeplank der slede staat, de leidsels in de hand, een ijszuil gelijk, de bestuurder van het voertuig, en zet het paard met zeldzaam eentonig, bijna treurig klinkend geroep aan. Dit en het klinken der paardenbellen zijn de eenige geluiden die men op dezen langen, stillen tocht hoort; de vroeger zoo opgewekte passagiers hebben in de vreeselijke kou het praten verleerd, en half dommelend verlangt ieder naar het einde van den tocht.
Dertig graden onder nul! Natuurlijk legt slechts hij, die ernstige plichten te vervullen heeft, dien kouden, langen weg over de bergen af. Mis! waarde
schaatsenrijden op het st. moritzer meer.
lezer, 't zijn meest allen pleizierreizigers, die gedurende eenigen tijd het vroolijke winterleven te St. Moritz genieten willen.
Op een hoogte van 2283 meter boven de zee treffen wij een wachthuisje aan, uit welks kleine, diepe vensters een vertroostend lichtstraaltje valt. In de verstijfde schaar der passagiers komt leven; de postknechts wisselen de brievenzakken en in dien tusschentijd drinken de reizigers een kop gloeiend heete koffie in de weinig sierlijke wachtkamer, terwijl een glimlach hun gelaat plooit wanneer zij naar de anderen kijken. Maar een blik in den spiegel doet hen ook om zichzelven lachen.
In hun mutsen, slobkousen, sjaals en halsdoeken van allerlei kleur, zien zij er uit als een onvrijwillige maskeradetroep en menig kostbare pels uit den tijd der grootouders is weer in eere hersteld, want bij zulk een kouden tocht geeft men om etiquette noch ijdelheid.
Naar omlaag, naar Engadin! Over de spookachtig zich verheffende Bernina fonkelt de eerste ster, de sleden glijden over de fijnkorrelige sneeuw, de koude steekt als met honderd naalden in de wangen, de zwaarste pels geeft zelfs geen warmte meer. Toch klinkt ons van uit de verte reeds een vredig klokgelui tegen, en aan onze linkerhand zien wij een hel verlichte plek, dat zijn de electrische lichten van St. Moritz, en straalt ons het heerlijke wintersprookje van Engadin te gemoet.
Slechts voor oningewijden is deze temperatuur van 30 graden onder nul afschrikwekkend. 't Is natuurlijk wel kras bij zulk een kou urenlang onbeweeglijk in een slede te moeten zitten, maar is men eenmaal weer op de been, dan is de temperatuur best te verdragen, en te St. Moritz daalt de thermometer ook zelden zoo laag en bereikt 's nachts ongeveer 15 graden onder nul.
En de kou is bovendien in het hoogdal, waar het zoo droog is, dat men bij een enkele streek over een pelsmantel reeds vonken te voorschijn haalt, minder scherp dan een thermometerstand van nul graden in den nevel onzer steden.
Bovendien ziet men op iederen helderen dag te St. Moritz een waar winterwonder gebeuren. Op den kortsten dag eerst om halfelf komt de zon, de kleine gloeiende zon van het hooggebergte, over de Rosatsch te voorschijn. Langzamerhand verlichten de witter wordende stralen het uit pensions, hotels, villa's en winkels bestaande dorp, en alles wat gezonde ledematen heeft komt naar buiten, de straten en sportterreinen vullen zich met jongelui, in witte wollen mutsen en bont flanel, in strak gespannen sporthemden en lichte toiletten, de inwoners zelven verschijnen zelfs met stroohoeden.
De plaats is zoo door de zon overgoten, dat zij in Januari nog erger dan in den zomer steekt; mantels en mutsen