hier dan daar, en maakte het cijfer van haar morgen te veroveren jachtbuit tot het onderwerp van menige weddenschap met de heeren, die haar voortdurend omringden en die het in het geheel niet vreemd schenen te vinden dat de schoonste vrouw uit het gezelschap zich in hun kring teruggetrokken had. Dat zij coquet was, daarover waren de dames het eenparig eens, maar het was ook lang niet aangenaam door een zoo plotseling opgedoken schoonheid verduisterd te worden. Bovendien hebben de dochteren Eva's spoedig haar oordeel gereed waar het betreft een schoone, gevierde medezuster; zonder zich behoorlijk den tijd te laten om na te gaan of dat oordeel wel gerechtvaardigd is. In zulk een omgeving is zij er het beste aan toe, die zich aan de kleine hatelijkheden niet ergert, en ze eenvoudig over het hoofd ziet. Deze filosofie huldigde ook Lady Melusine, want zij bekommerde zich in 't minst niet om de afgunstige blikken, die van alle kanten op haar geworpen werden - zij zou ook veel te veel te doen gehad hebben, had zij zich hieraan willen storen.
't Was in de Indische tent zeer warm geweest, toen zij de plichten van gastvrouw aan de theetafel had overgenomen; zoo spoedig mogelijk gaf zij ze dus aan een andere dame over en sloop naar buiten, om in de buitenlucht wat af te koelen, want de hitte stond haar volstrekt niet aan. Zij had een licht doekje over den arm geworpen, voor het geval het kouder mocht worden, en zonder door iemand gezien te worden, bereikte zij een slechts schaars verlichte plek.
Met volle teugen ademde zij de koele lucht in, en waaide ze zich met haar waaier toe, toen zij plotseling stemmen achter zich hoorde. Om niet opgemerkt te worden verborg zij zich snel achter een struik bloeiende spirea en ontwaarde den hertog, die met Lady Carlyle aan zijn arm langzaam kwam aangewandeld.
‘'t Is hier koeler en stiller,’ merkte de oude dame op, terwijl zij plaats nam op een tuinbank die vóór het struikgewas stond. ‘Het gewoel der gasten is onverdraaglijk, althans voor mijne zenuwen.’
‘Rust hier dan een beetje uit, tante,’ antwoordde de hertog, terwijl hij een steun zocht tegen een boom tegenover Lady Carlyle en een sigaret aanstak; ‘ik houd u graag gezelschap.’
‘Ik dank je, Charley, het is heel hartelijk van je.’
Hierna ontstond eene kleine pauze, gedurende welke Melusine nauwelijks dorst ademhalen, uit vrees van ontdekt te worden.
Eindelijk begon de oude dame weer te spreken.
‘Charley’, zei zij op onvasten toon, ‘Charley, het bestuur over Hastings-Castle wordt mij met den dag zwaarder, het doet mij meer en meer aan; ik zou graag willen, dat je eindelijk eens over trouwen dacht, opdat je vrouw mij dien last van de schouders kan nemen!’
‘Uw lievelingsgedachte, tante Anne,’ antwoordde de hertog lachend.
‘Je kunt wel gelijk hebben. Ik zou het werkelijk graag willen, dat ge een meesteres op Hastings-Castle bracht.’
‘Gij vervult anders uw plichten zeer goed,’ merkte de hertog aan.
‘Dat kan wel zijn - in alle geval doet het mij pleizier, dat ge tevreden zijt, maar, werkelijk het wordt mij te zwaar. Charley, ik ken een lieve, jonge weduwe, zij woont in Londen. Zoudt ge een weduwe willen trouwen?’
Het hart klopte Melusine tot berstens toe - zij kende de eeuwigdurende huwelijksplannen van Lady Carlyle voor haren neef - zou hij er ten laatste niet voor bezwijken?
‘Waarom zou ik geen weduwe willen trouwen?’ antwoordde de hertog kalm, ‘maar ik dank u voor uw goede bedoelingen. Er was er op de heele wereld maar een, die - nu ja, wat komt het er ook op aan, laten wij er niet verder over spreken.’
Lady Carlyle hief zich half op, en keek haar neef doordringend aan,
‘Charley,’ sprak zij langzaam, ‘ik weet, wie die ééne is.’
‘Dat betwijfel ik, tante Anna.’
‘Het is Lady Hereford,’ sprak Lady Carlyle zeer beslist, ‘zij is het, en niemand anders. Zooals zoovele anderen heeft zij ook jou betooverd met haar blauwe oogen, haar zilveren lach, en met haar blond haar een net gesponnen, om jou er in te vangen. Wacht u voor haar, Charley, zij is een coquette.’
‘Dat is zij niet, tante.’
‘Zij is het wel, maar ge zijt te zeer verblind, om het te zien. Maar ze is Goddank gehuwd en voor u verloren!’
‘Dat is zoo, tante Anna,’ sprak de hertog langzaam, maar op vasten toon en duidelijk, ‘ze is voor mij verloren, en daarom ook zal Hastings-Castle zonder meesteres en ik ongehuwd blijven!’
‘Charley, Charley!’ riep Lady Carlyle smartelijk bewogen uit, ‘ik wilde, dat ge ze nooit gezien hadt.’
‘Gij hebt een vooroordeel tegen haar, en houdt daarom niet van haar,’ antwoordde de hertog.
‘Neen, neen, Charley, dat is het niet, zij is niet goed, heusch, zij deugt niet. En als Sir Ralph eens voorgoed de oogen sloot en zij werd weduwe, wat zoudt ge dan doen?’
‘Dan, tante Anna, zou ik trachten haar hand te verkrijgen, want mijne liefde is sterker dan uw vooroordeel. Maar dat is een dwaze gedachte. Sir Ralph is gezond en krachtig als de jongste onder ons en Melusine is zijn vrouw. God verhoede dat ooit de gedachte bij mij opkome, om naar zijn dood te verlangen.’
‘O, daarvan is geen sprake, wie zou dat wenschen?’ sprak Lady Carlyle opstaand, ‘het was slechts een gedachte zooals er bij iemand zooveel opkomen. Maar op gevaar af je boos te maken, Charley, kan ik het niet helpen mij te verheugen, dat zij voor je verloren is, hoewel ik je graag gelukkig getrouwd had gezien, al was het alléén maar omdat ik het goed met je meen.’
‘Ik weet, tante Anna, dat ge het goed met mij meent, maar ik kan het niet helpen en mijn hart geen dwang aandoen,’ antwoordde de hertog terwijl hij zijn tante den arm aanbood.
Zwijgend en langzaam wandelden zij naar de gasten en verdwenen spoedig in een kromming van den weg.
Maar eerst na eenige minuten waagde Melusine het uit haren schuilhoek te komen. Hare wangen waren doodsbleek; luid stenend viel zij voor de bank op de knieën, en de zware, rose zijden stof ruischte om haar heen en glinsterde in de verwijderde lichten.
In stomme, vertwijfelende smart wrong zij de blanke handen, maar geen traan ontrolde den blauwen oogen, slechts de mond bewoog en de lippen drukten zich in onuitstaanbaar lijden op elkaar.
Toen stond zij plotseling op en snelde voorwaarts, door boomen en struiken, onverschillig of de kostbare stof van haar japon aan de vooruitspringende twijgen en doornen hangen bleef. Diep in het park lag een stille sloot, daarheen holde zij. Voorovergebogen keek zij in het zwarte water, lang, zeer lang. Toen breidde zij de armen uit, als wilde zij in den lachenden stroom, steeds dieper en dieper boog zij zich - toen, plotseling, trok zij zich op en lachte schel, een duivelschen lach! Hoog opgericht trad zij terug van den moerassigen oever, en weer moest zij lachen, schel, hartverscheurend, afschuwelijk! Naar adem snakkend, de handen voor de ooren om de echo van haar lachen niet te hooren, bevend van angst en opgewondenheid snelde zij langs den weg vol doornen terug; toen zij voorbij den spireastruik kwam was haar een bezwijming nabij. Snel wierp zij den witten doek, die over haar arm hing, om zich heen en trok hem vast om de blanke schouders. Een minuut later bevond zij zich weer onder de gasten en de roode mond lachte overmoedig, maar een afschuwelijke trek vertoonde zich om de anders zoo gracieuse lijnen, en de blauwe oogen hadden