grond, zij bedekten de wanden, om kort te gaan overal boeken, niets dan boeken.
Aan de tafel zat op een hoogleunigen, met leder overtrokken stoel een kleine, oude man, die ijverig schreef. Een oude, wijde chamber-cloak omhulde zijn magere ledematen. Deze was zoo verschoten dat het was of zij nog uit den Rococotijd dagteekende; dun, grijs haar bedekte den schedel en het even verstandige als vriendelijke gelaat van den oude was gladgeschoren.
‘Goeden dag, Mr. Roy,’ zei Mary-Rose schuchter, toen zij in de kamer stond.
De geleerde wendde zich haastig om en schoof den massieven hoornen bril naar het voorhoofd. Toen sprong hij op, en zonder van verbazing een woord te kunnen uiten, kwam hij een schrede nader.
‘Heb ik u doen schrikken, mijnheer Roy?’ vroeg Mary-Rose; ‘het is waar, ik had minder zacht kunnen naderen.’
Mr. Roy had zich reeds weer hersteld.
‘Ik ben niet geschrikt van uw komst, mijn kind,’ sprak hij eindelijk, ‘hoewel het zeer zelden gebeurt dat iemand mij hier bezoekt, maar u lijkt zoo sprekend op iemand die ik gekend heb, dat ik een oogenblik getroffen was. Wees welkom.’
‘Lijk ik op iemand die gij gekend hebt?’ vroeg Mary-Rose verbaasd. ‘Op wie dan, Mr. Roy?’
‘Hm -’ deed de geleerde, ‘op iemand van het geslacht der Hastings, maar die persoon is toch al sinds lang dood. Juist was ik bezig aan de akten, die op het overlijden van het origineel betrekking hebben, dus is het licht verklaarbaar dat ik eenigszins verbaasd was, toen ik u, die zooveel er op gelijkt, plotseling voor mij zag staan, als kwam het origineel mij, ouden man, bezoeken. Doch, wie zijt ge, mijn kind, en waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Mary-Rose verklaarde hem het doel harer komst en vond, zooals Mrs. Fly gezegd had, zeer gereede ooren.
‘O, ge kunt al deze boeken krijgen,’ sprak Mr. Roy zeer verheugd; ‘ik zal voor u de werken, die ge noodig hebt, uitzoeken, en dan kunt ge, om den korten tijd dat ge hier zijt zooveel mogelijk te benutten, onder mijn leiding studeeren.’
‘O, wat ben ik daar blij om,’ riep Mary-Rose in de handen klappend. ‘Maar ik hoop toch niet dat ik u van uw tijd beroof?’
‘Volstrekt niet, lief kind, iemand onderrichten noem ik geen tijd verliezen; kom maar hier als ge verkiest, het zal mij altijd pleizier doen.’
‘Wat zijt ge goed,’ sprak Mary-Rose getroffen; maar eenigszins twijfelend voegde zij er bij: ‘Maar het werk, waaraan ge bezig zijt?’
‘Dat komt toch wel klaar. Ik ben Goddank gezond, en wanneer ik het voorrecht heb nog eenigen tijd te blijven leven, dan zal mijn manuscript wel gereed komen.’
Mary-Rose voelde zich bizonder aangetrokken tot den eenvoudigen, vriendelijken man, die in zijn eenzamen toren, afgezonderd van de geheele wereld, te midden zijner boeken leefde en werkte, met weinig tevreden en vol vertrouwen op God.
Hij bracht haar in een hoogere verdieping van den toren, waar nog juist zulk een kamer was, die eveneens opgevuld was met akten, oude handschriften en boeken. In een hoek van dit vertrek stond een ijzeren veldbed, en een gordijn in een der andere hoeken duidde de plaats aan, waar de kleedingstukken en nog eenige bezittingen van den geleerde opgeborgen waren.
‘Vindt u het hier niet erg eenzaam, mijnheer Roy?’ vroeg Mary-Rose. ‘Me dunkt, de mensch moet toch wel eens behoefte gevoelen met anderen in aanraking te komen, en men kan u toch ook wel betere kamers geven.’
‘Ik vind het hier volstrekt niet eenzaam,’ antwoordde hij, ‘want ik verkeer voortdurend met de groote geesten, wier namen gij op de ruggen dezer boeken lezen kunt, en weelde en elegance om te wonen heb ik niet noodig; ik heb het nooit gehad, en zooals het hier is, bevalt het mij het beste. Zoo nu en dan komt de hertog mij eens opzoeken of hij laat mij bij zich roepen en wij spreken dan lang en ernstig samen; en heb ik behoefte aan versche lucht, och, dan ga ik in het park of in de bosschen wandelen. Daar is het bizonder mooi, en daar in de plechtige stilte van het woud, met het gezang der vogels en den blauwen, uitgestrekten hemel boven mij, voel ik mij nader bij God. Gij zult nauwelijks kunnen gelooven, lief kind, hoe het aanschouwen van de natuur het hart tot nadenken stemt.’
Van dezen dag af kwam Mary-Rose zoo dikwijls zij er de gelegenheid toe had naar den boekentoren en liet zich met lust en ijver door den geleerde onderrichten.
Spoedig was zij door de lieftalligheid van haar geheele wezen de lieveling van Mr. Roy geworden, en hij verklaarde haar vrijmoedig, dat het hem zonder haar tegenwoordigheid te midden zijner boeken angstig te moede zou worden.
Zij was den goeden ouden man zeer dankbaar voor zijn genegenheid, te meer daar Sir Ralph tegenwoordig weinig tijd had zich met haar bezig te houden. Ofschoon het Frederik ook aan het hart ging Mary-Rose bij zijn stiefmoeder een ondergeschikte betrekking te zien vervullen, schaamde hij zich toch niet het meisje de haar toekomende honneurs te bewijzen; maar Mary-Rose, die begreep, dat een omgang met haar Frederik in een ongunstig daglicht zou kunnen plaatsen, daar allen op Hastings-Castle wisten wie zij was, trok zich bescheiden terug. Was haar werk afgeloopen, dan haastte zij zich naar den boekentoren, en niemand wist dat zij het deed; ja zelfs 's avonds laat, als niemand anders het gewaagd zou hebben, legde zij den weg af door de holle vertrekken van den noordelijken vleugel.
Lady Melusine zweefde intusschen au comble de bonheur, want Hastings-Castle was in ieder opzicht de plaats, die zij noodig had om haar verrukkelijke schoonheid op het voordeeligst te doen uitkomen.
De Londensche hofkleermaker had zijn best gedaan en haar toiletten gemaakt, zooals het meest verwende modepopje zich slechts kon wenschen en die een statige rij der Hereford-eiken verslonden hadden. ‘De kleeren maken den man’ - moeilijk kan men een spreekwoord vinden dat meer waarheid bevat, want de mooiste mensch wordt leelijk door slechte of slordige kleeren, terwijl voor een door de natuur misdeeld persoon het toilet bepaald een hoofdvereischte is, om hem eenigszins bekoorlijk te maken.
Van alle volkeren zijn het de Fransche en Spaansche vrouwen, die het best de kunst verstaan om ‘uit kleeren den man te maken’. Het kan bij de vrouwelijke vertegenwoordigers van genoemde volken de aangeboren coquetterie zijn of niet - een Fransche of Spaansche mag zoo leelijk zijn als zij wil, zij ziet er toch altijd aardig uit. Hoe vreemd het ook klinken moge, toch is het de waarheid, want een Française verstaat de kunst slechts die kleeren aan te trekken, die haar flatteeren; dit is ook het geval met de Spaansche vrouw.
Ook Lady Melusine Hereford had dit door vele zoo ten onrechte verachte hulpmiddel noodig, want wie weet of zij niettegenstaande haar schoonheid in de eenvoudige kleeren, die zij gewoon was op Hereford-House te dragen, die bewondering gewekt, die hulde ontvangen zou hebben, welke nu zoo ruimschoots haar deel werden.
Er zijn mooie vrouwen die schoon blijven, zelfs in de lompen eener bedelares, maar er zijn er ook die beslist schitterende kleeren noodig hebben en in eenvoudige aan schoonheid verliezen, en tot deze laatsten nu behoorde Lady Melusine. De Hereford-eiken waren gevallen en de zaken, die zij voor haar bezoek op Hastings-Castle noodzakelijk had geacht, aangeschaft.
(Wordt vervolgd.)