Uit de wolken.
I.
‘Mijn lieve Marie!’
‘Kom nog ééns, laat ik je nog éénmaal zien en spreken, en dan afscheidnemen voor altijd! Althans, zoo wil je vader het, die mijn aanzoek afgewezen heeft, zoo willen de omstandigheden het, zoo moet ook gij het willen, en ik met u, daar wij door alles er toe gedwongen worden. Maar ik moet je nog een laatste maal zien. Al zijn wij het ook eens, dat er geen uitweg voor ons is, - dan wil ik toch niet, dat wij zonder afscheid van elkaar gaan. Ik verwacht je van avond tegen zes uur bij het museum in den dierentuin, waar wij zoo dikwijls plannen voor de toekomst gemaakt hebben, en smeek je, te komen.
Je zoo innig liefhebbende
George.’
Het dienstmeisje, door fooien van den jongen man reeds lang gewillig gemaakt, had haar het briefje in het geheim ter hand gesteld, en nadat zij het, alleen op haar eigen kamertje, met kloppend hart gelezen had, begon er voor haar een ware tweestrijd.
Gaf zij aan zijn verzoek gehoor, dan verzette zij zich tegen den wil harer ouders, die volkomen vertrouwen in hun dochter stelden, daar zij George Payer niet meer zien mocht, nadat zij, door de omstandigheden er toe gedwongen, van hem had moeten afzien. Ontzegde zij evenwel den geliefden man een laatst vaarwel, dan deed zij hem nog meer verdriet, dan zij nu reeds gedaan had.
Zij stak den brief, dien zij niet de kracht had te verscheuren, in haren zak, en zat met de handen in den schoot, een blik op den grond gericht, bleek door vrees, zenuwachtig over alle leden te beven.
Zij had, daar haar familie ging verhuizen, veel te doen gehad, maar daar dacht zij niet aan. In haar woedde een hevige tweestrijd, zoodat zij wel in snikken zou kunnen uitbarsten. De liefde tot haar ouders eenerzijds, het verlangen naar een laatst samenzijn met den geliefde aan den anderen kant. En zonder dat zij er zich zelve van bewust was, vulden hare donkere oogen zich met groote tranen. De deur ging open, haar moeder trad binnen, een teere, bleeke vrouw, met lief gelaat. Zij kwam zien, of zij met pakken vorderde, en in plaats hiervan, zag zij haar dochter in groote verslagenheid vóór zich zitten. Zij werd er innig door geroerd.
‘Kind!’ De zachte stem der moeder klonk bezorgd en lang niet vast, maar toch deed zij alsof zij het verdriet van haar lieveling niet bemerkte. Ook de hartelijke woorden uit den mond der moeder zouden de wonde niet kunnen genezen, dat moest de tijd doen. Het was dus het beste de zaak niet meer aan te roeren, nadat drie dagen geleden de beslissing had plaats gehad, en het onverbiddelijke ‘neen’ op het aanzoek van den heer Payer was uitgesproken. Alles, wat zij als moeder doen kon, was, haar kind het vergeten gemakkelijk te maken. Daarom gaf zij zich ook moeite, een zooveel mogelijk opgewekten toon aan te slaan, toen zij vroeg of zij Marie bij het pakken ook behulpzaam zijn kon. Het jonge meisje droogde stil de oogen af, knikte van neen, en maakte zich gereed een stapel boeken, die op den grond lagen, in een koffer te schikken.
Mevrouw Hoogstad sloeg haar een poosje zwijgend gade, en onderdrukte den zwaren zucht, die in haar borst opwelde.
‘Doet het je verdriet, deze oude woning te verlaten, mijn kind?’ vroeg zij. En toen de dochter werktuiglijk knikte, voegde zij erbij: ‘Mij ook wel, want wij hebben nu vijf jaar hier gewoond, - maar in T. zal het ook wel aardig zijn - wij krijgen er een lief huis en een kleinen tuin. Daar heb je immers altijd naar verlangd, niet waar?’
Verlangd - ja. Maar wat beteekende voor het jonge meisje nu de vervulling van dien wensch?
Een snik, dien zij onderdrukken moest, belette haar moeder antwoord te geven.
‘En als het lente wordt,’ ging de oude dame voort, ‘wat zal het dan prettig zijn, dan zullen wij eerst recht genieten.’
Zij wachtte een poosje op antwoord, maar toen dat niet kwam ging zij met een zucht voort:
‘Maar nu staat de winter voor de deur. Wij moeten dus nog wat geduld hebben.’
Zij trad aan het venster, vooruit wetend dat zij niets anders zou zien, dan den vervelenden herfstregen, die sedert