stammen buigt. Degene der tijdelijke bezitters, die zelf de hand slaat aan deze overoude heilige bezitting, zal een onnatuurlijken dood sterven!’
Na deze woorden was het in de oude hal zeer stil geworden. Waarschijnlijk hechtte Sir Ralph niet onvoorwaardelijk geloof aan de overlevering, maar zij bestond nu eenmaal en was door de Herefords steeds in eere gehouden. Mylady was de eerste, die het stilzwijgen verbrak.
‘En tot op den huidigen dag toe waren alle baronets van Hereford zoo dwaas, aan dezen onzin te gelooven?’ sprak zij.
‘Het beste antwoord hierop is, dat de eiken nog staan, Mylady,’ antwoordde Frederik.
‘Dan wordt het nu tijd,’ riep Melusine levendig uit, som met die oude dwaasheden te breken, Ralph! Toon, dat ge een kind van de verlichte negentiende eeuw zijt, dat door zulk dom bijgeloof niet kan en mag afgeschrikt worden. Laat de Hereford-eiken vellen, en laat van het geld, dat zij opbrengen, betere dagen voor ons aanbreken! Volg mijn raad!’
‘Doe het niet, Papa,’ smeekte Frederik, ‘houd de traditie van ons geslacht in eere; wel is waar - konden wij het geld goed gebruiken - ik ook - maar wij zijn er tot nu toe gekomen, en wij zullen er ook wel verder komen!’
Sir Ralph weerde de beide partijen met de handen af. Zijn gelaat stond bedrukt, en niet zonder reden.
‘Heb geen zorg, Frederik,’ sprak hij kalm, maar vol bitterheid, ‘ik zal de tradities van ons huis niet schenden, om de vrouw, die haar huwelijk met mij een ondoordachte daad genoemd heeft, in fluweel en zijde te kleeden. De Hereford-eiken zullen niet geveld worden!’
De baronet had met groote beslistheid gesproken.
Bij zijn woorden vlamde er in Mylady's oogen een bijna roode gloed en snel verhief zij zich van haren zetel.
‘Ik heb het voorzien,’ sprak zij koel en uit de hoogte, ‘ik heb het voorzien, dat deze bijgeloovige onzin te vast in uw en mijnheer Frederik's hoofd ingeworteld zit, om in staat te zijn, ze door woorden er uit te verdrijven. Ik heb het geweten en daarom mijn maatregelen genomen. De Hereford-eiken zullen vallen, want ik heb ze verkocht! Verstaat ge mij, Ralph? Verkocht aan onzen buurman, den heer Huntley. Hij heeft den prijs betaald, dien pachter Manor bedongen heeft.’
Een diepe, angst aanjagende stilte volgde op deze woorden. Sir Ralph's wit gelaat was nog bleeker geworden, en zijn hand omvatte krampachtig de leuning van zijn stoel, terwijl zijn oogen strak op zijn vrouw gericht bleven.
‘Melusine, gij liegt’ - bracht hij er eindelijk met moeite uit.
‘Ik lieg nooit - liegen is laf,’ antwoordde zij kortaf.
‘Dat is toch wat al te kras,’ bracht Frederik ongegeneerd in het midden, voor welke woorden Melusine een onbeschrijfelijkén blik op hem richte.
Sir Ralph bewaarde het stilzwijgen. Hij had de oogen met zijn hand bedekt en zijn ademhaling was moeilijk. Eindelijk hief hij het hoofd op.
‘Deze verkooping is van nul en geener waarde,’ sprak hij luid, ‘van nul en geener waarde, want zij heeft plaats gehad zonder mijn toestemming. Gij wilt dat den heer Huntley wel meêdeelen, Frederik.’
De kapitein wilde antwoorden, maar vóór hij zoover kwam, was Melusine in een luid, tegen haar gewoonte in zeer onmelodieus lachen uitgebarsten.
‘Alsof ik zoo dom zou geweest zijn, mij tegen dit geval niet te wapenen,’ riep zij spottend uit. ‘Neen, mijn goede Ralph, de verkoop heeft geheel volgens de wet plaats gehad. Zoudt ge dan denken, dat ik zoo dwaas zou zijn, daar niet vooruit naar te informeeren? Er bestaat geen stuk, dat het bezit van Hereford-House onaantastbaar maakt. Een bewijs daarvoor zijn de onlangs verkochte landerijen. Toen ge met mij getrouwd zijt, hebt ge mij uitdrukkelijk tot medebezitster van uw eigendommen gemaakt, - dat geeft mij het recht, den ouden vermolmden stoel, waarop ik zooeven zat, zonder ruggespraak met u te verkoopen, even goed als de eiken. Het koopcontract is heden door mij onderteekend en mijn handteekening is door de onvoorzichtige bepalingen, bij ons huwelijk gemaakt, even geldig als de uwe. De heer Huntley zal morgen komen, om het geld uit te betalen. En ik verzoek u mij in het vervolg voor niet zoo dom te willen aanzien - Melusine Holwell heeft misschien een betere school doorloopen dan ge wel denkt.’
Sir Ralph sprak geen woord; hij was in zijn stoel neergezonken en staarde voor zich uit, en het bitterste van alle gevoelens, het berouw, kwam voor de eerste maal in zijn hart op; berouw over zijn eigen dwaasheid, die hem verleid had, de blonde vrouw daar in zijn huis en daarna in zijn hart genomen te hebben.
Frederik was zeer toornig opgesprongen.
‘Bij God, Mylady,’ riep hij opgewonden uit, ‘ik weet op 't oogenblik niet, welke woorden te bezigen om uitdrukking te geven aan uwe woorden en uwe handelingen. Wilt ge dan mijn vader dooden? Ik loop dadelijk naar mijnheer Huntley en zal hem zeggen dat gij mijns vaders toestemming tot dezen verkoop niet gevraagd, dus ook niet gekregen hebt! Want ge kunt niet loochenen, dat mijn vader bezitter is van Hereford-House en als zoodanig om toestemming gevraagd had moeten worden. Huntley is een eerlijk mensch, en zal dus zelf wel zoo verstandig zijn, dit vervloekte koopcontract te verscheuren!’
‘Zoo? En wil je dat werkelijk doen?’ sprak Melusine hoonend; ‘ik zeg je, het zal niet gebeuren, de Herefordeiken zullen vallen, om mij in de gelegenheid te stellen slechts éénmaal in mijn leven in de groote wereld te schitteren. Zwijg, Frederik,’ siste zij, toen de kapitein haar in de rede wilde vallen, ‘zwijg, zeg ik je! Ge kunt je gang gaan; als je er lust in hebt, ga er heen, maak mij en je ouden vader voor de geheele wereld belachelijk, stel mij maar aan de kaak, door te zeggen, dat ik geen recht had tot dezen verkoop - bazuin het overal rond, dat de oude goede Sir Ralph zijn meerdere gevonden heeft in zijn jonge vrouw, dat zij hem voor den gek houdt!’
Nogmaals lachte Melusine luid en onharmonisch en danste toen de hal uit.
Frederik was als versteend blijven staan, hij voelde maar al te wel, dat Mylady gelijk had, en schaamde zich dat het zoo was.
‘Wat een ellende heeft zij over ons gebracht, en zal zij nog over ons brengen!’ dacht hij met verbittering, een schuwen blik werpend op de ineengedoken gestalte zijns vaders.
Nadat Mylady zich verwijderd had, was Mary-Rose van haren stoel opgestaan, en liep naar Sir Ralph toe, gevolgd door Frederik's oogen, die bij het zien van het fijne figuurtje met het donkere kopje dadelijk veel vroolijker stonden.
‘Wees maar niet verdrietig, goede, lieve man, wij zijn er ook nog, en houden veel, o, zooveel van u!’
Maar Sir Ralph antwoordde niet; hij maakte slechts een afwerende handbeweging - hij wilde alleen zijn met zijn smart, zijn zorgen en zijn berouw. Frederik wenkte Mary-Rose en ging met haar in den tuin.
‘Wij hadden het hier allen veel beter, eer de fee Melusine haar Schotsche Hooglanden verliet,’ sprak hij somber, en voegde erbij: ‘Arme kleine Mary-Rose, ook jou dagen zijn lang niet prettig onder haren gestrengen schepter!’
‘O, bekommer je daarom niet, Frederik,’ antwoordde Mary-Rose zacht, ‘ik verdraag haar luimen, want je vader is even lief voor mij als vroeger, en,’ voegde zij er lachend bij, ‘gij hebt mij immers lief!’
Frederik boog zich tot haar over, en drukte een kus op haar voorhoofd.
‘Ik wilde wel, dat de omstandigheden mij veroorloofden