in de gelegenheid gesteld word en indien mijne gezondheid het toelaat (en hier kwam de humor, die Haspels in zoo groote mate eigen is, weer boven), dan hoop ik u het volgend jaar te inviteeren op het kasteel van den markies de la Seiglière.’
Hoe heerlijk, dat de jonge grijsaard nog de kracht in zich voelt om het tooneel niet voorgoed te verlaten, om zijn glansrol nogmaals te spelen!
Mogen zijn woorden in vervulling gaan! Wij meenen den heer Haspels niets beters te kunnen toewenschen dan dat de woorden van Jasmin, huisbediende van den markies, waarheid bevatten: ‘Et voici le marquis avec sa fille,... l'oeil vif, le teint frais et l'air plus gaillard encore que d'habitude.’
* * *
Derk Jan Adrianus Haspels werd 17 November 1827 te Nijmegen geboren. Reeds als kind voelde hij zich tot het tooneel aangetrokken, maar zijn
DERK HASPELS.
Pkot. Theunisse & Labots.
vader, die nogal streng in de leer was, wilde niets weten van al wat ‘lijnrecht stond tegenover de kerk, die in vader's hart was geplant.’ Gelukkig voor de kunst echter hebben noch Derk noch Jaap zich door hun vader laten bepraten.
Nauwlijks had hij zijn 23ste levensjaar bereikt, of hij liet zijn vak (Haspels was sigarenfabrikant) zijn vak en hij trok naar Den Haag, waar zijn broeder Jaap lid van het gezelschap-Valois was. In het begin deed Derk echter niets; hij reisde slechts mee, en op die zwerftochten, nog zeer primitief in gele diligences, heeft hij Victor Driessens, ‘den grootsten acteur dien wij hier ooit gehad hebben’, leeren kennen.
In Mei 1861 debuteerde hij als luitenant in ‘de Bruidspartij met hindernissen’ een zeer onbeduidend rolletje, waarvoor hij zich echter zeer inspande. In 't begin was Haspels' loopbaan zeker niet met rozen bezaaid, - de eerste jaren bij Valois, wiens zaken zoo slecht gingen, dat hij dikwijls geen gage kon betalen, later bij Albrecht in Rotterdam. Wegens een keelziekte moest hij toen ontslag nemen; tot genezing daarvan ging hij naar Ems.
Daarop kreeg hij weer een engagement bij Valois, waar hij zijn eerste rol van beteekenis speelde, nl. Raphaël (en in het voorspel Phidias) van ‘Marmeren Beelden’. Van dien tijd zegt Haspels tot zijn biograaf Brusse: ‘Ja, daar in Den Haag begon ik pas te leven. In mijn spel leed ik werkelijk de smarten; en wat eigenlijk niet goed is, omdat je je dan geen meester meer bent: ik huilde wel wezenlijk. 't Pakte me dan ook geweldig aan, en na afloop moest ik eerst thuis of in een koffiehuis een paar uur ontdooien, voor ik naar bed kon gaan. Gelukkig waren me zenuwen taai; ik had er later geen last van. En ik kreeg heel gunstige critieken.’ Bij Valois maakte Haspels kennis met Rosier Faassen, die daarna bijna onafgebroken te zamen hebben gewerkt en gestreden. In dien tijd huwde hij ook.
Weldra kwam nu de tijd, dat Haspels naar Rotterdam ging, waar hij zijn groote triomfen zou vieren. Te Rotterdam nl. bestond het gezelschap van Albrecht en van Ollefen; dit ging in 1874 uit elkaar en een directie ontstond van Le Gras, Van Zuylen en Haspels. Onze Derk werd bij dit gezelschap geëngageerd voor de eerste rollen. En niet lang duurde het, of het zou blijken, wie Haspels was; Multatuli had zijn ‘Vorstenschool’ voltooid en gaf dit ter opvoering aan bovengenoemd gezelschap. Wat leeft Haspels op als hij van dien tijd vertelt, hoe levendig wordt zijn taal. Ziehier iets uit zijn herinneringen:
‘Derk zelf leidde de repetities. Ik weet nog de eerste maal dat hij kwam, in de kleine komedie, een echt stalachtig ding. Wij wachtten hem op het tooneel af; er werd eerewijn aangeboden en 't orkest, dat achterstond opgesteld, ontving hem met fanfares. Hij hield een mooie speech, naar aanleiding van zijne Ideeën; ‘Er leidt geen weg ten hemel, dan over Golgotha’ enzoo, heel mooi. En dan begon het; Dekker was vreeselijk hinderlijk beweeglijk, altijd even druk; en hij bleef vóór op het tooneel, en als je wat deed, kwam hij met z'n neus op je liggen. Beviel 't hem niet, dan deed ie 't voor; kranig hoor, dan zag je in eens zoo'n rol leven. En eenmaal bij ziekte van Le Gras, en later toen Van Zuylen ongesteld was, is hij zèlf ingevallen in de rol van Spiridio en van von Schukenscheuer, nee maar voortreffelijk!... Mina Kruseman en Elise Baert speelden mede, maar dat was veel lawaai en 't viel erg tegen. Ik hoor Mina nog afdraaien op zoo'n toontje:
‘Wat is den arme 't schoon der lente? Niets!
En sterrenhemel? Niets! Wat is hem kunst?
Wat zijn hem tonen, tinten, geuren? Niets!
Wat is hem poezy? Wat liefde?...’
Dekker, die op en neer liep in 't parterre, stond bij dat laatste woord ineens stil en gilde haar toe: ‘juffrouw, zoo wil ik nog geen liefde van mijn keukenmeid!’
't Ging echter met de nieuwe combinatie minder goed; zij werd dan ook op Van Zuylen na overgenomen als afdeeling Rotterdam van 't Nederlandsch Tooneel. Doch dat lukte ook al niet erg, vooral het repertoire was slecht, wat Amsterdam niet wilde kreeg Rotterdam, dat was de manier van den ‘Raad van Beheer, die zwaar op de handsche kunstbeschermers’. Weldra dan ook werd het contract verbroken en een naamlooze vennootschap kwam tot stand onder directie van Le Gras, de beide Haspelsen, Faassen en Catharina Beersmans. Dit gezelschap speelde tot de ‘débâcle’ van verleden jaar, daarna kwam Van Eijsden aan het hoofd van het gezelschap, waarbij Haspels en Faassen gastrollen vervullen. Een moeilijken tijd heeft Haspels dus achter den rug.
Niet doenlijk is het alle rollen van zijn repertoire te noemen. Met koning Georges in ‘Vorstenschool’, den Markies de la Seiglière, den Prins in ‘Rabagas’, Dokter Klaus, Dr. Crusius in ‘Muurbloempjes’ en niet het minst met John Gabriel Borkman en den Burgemeester in ‘Vijand des Volks’ heeft hij groote triumfen behaald.
Dat de laatste levensjaren hem niet zwaar vallen, dat hij ze gelukkig moge doorbrengen met zijn ‘moeke’!