De kapper van keizerin Eugenie.
In het jaar 1856 woonde op de Place de la Madeleine te Parijs een knappe dameskapper, Leroi genaamd, die er voortdurend op zon bizonder in zijn vak uit te blinken en zijn collega's de loef af te steken.
Langen tijd wilde hem geen middel invallen, maar eindelijk kwam een gunstig toeval hem te hulp.
Onder zijn klanten had hij dames van hoogen adel, o.a. gravin M., een gunsteling van keizerin Eugenie. Toen hij op zekeren dag in de voorkamer bij deze wachtte, verstond hij tamelijk duidelijk, hoe in de kamer er naast de gravin halfluid tot hare kamenier zeide: ‘Nu moet ik nog een half uur onder de handen van Leroi doorbrengen; het is toch lastig, dat gij niet kunt kappen.’
‘O, ik kan het wel,’ antwoordde het meisje.
‘Maar lang zoo goed niet,’ viel haar meesteres haar in de rede.
‘Dat is zoo, mevrouw. Maar eigenlijk treft men in geen enkel voornaam huis een kamenier aan, die zoo goed kappen kan als een dameskapper. De heeren hebben hun vak jaren lang bestudeerd, en hebben niets anders te doen.’
‘Daar hebt ge gelijk in,’ antwoordde de gravin zuchtend, ‘en daarom zien wij ons genoodzaakt, deze menschen met hun handen, waarmee ze juist een ander gekapt hebben, in ons haar te laten omwoelen.’
Dit laatste gesprek, dat zijn gunstig gesternte hem had doen afluisteren, bracht den vernuftigen Leroi plotseling op een goeden inval.
Nu werd hij evenwel bij de gravin geroepen, en kapte haar met zijn gewone bekwaamheid zeer goed en sierlijk. Nadat zij zich in den spiegel bekeken had, verklaarde zij lachend, dat zij zeer tevreden over hem was.
‘Den volgenden keer zal zij nog tevredener zijn,’ dacht de haarkunstenaar, toen hij haar verliet, en nog denzelfden dag kocht hij eenige dozijnen der fijnste en zachtste gele glacé-handschoenen; want geel was toen juist voor handschoenen de modekleur.
Reeds na verloop van een week moest hij de gravin weer voor een feestelijke gelegenheid kappen. Toen hij zijn werk zou beginnen, trok hij een paar nieuwe gele glacé-handschoenen aan, en kapte met deze aan de handen de gravin evengoed als vroeger.
‘Dat is iets nieuws!’ riep de gravin verrast uit.
‘Mevrouw,’ antwoordde hij, ‘ik heb dit bedacht, omdat ik meende te weten dat dit voor de dames aangenamer zou zijn.’
‘U bent een genie, mijnheer Leroi. Met zulke uitstekende ideeën kan het niet anders of het moet u wel goed gaan.’
Bij zijn andere voorname damesklanten deed hij evenzoo. Iederen keer gebruikte hij een paar nieuwe handschoenen, welke de dames natuurlijk betalen moesten, maar ze deden het met genoegen.
Ook keizerin Eugenie hoorde van het nieuwtje. Zij liet hem bij zich komen, om zich met zijn van handschoenen voorziene handen te laten kappen, en benoemde hem, daar zij buitengewoon tevreden over hem was, tot haren hofkapper.