Evenals ieder artist van beteekenis, heeft hij van alles geschilderd wat hem mooi leek en hem inspireerde. In 1837 in Den Haag geboren, teekenden hij en zijn niet minder beroemde broeders Matthijs en Willem, als jongens, reeds allerlei voorwerpen uit hun omgeving. Het gebeurde dan meermalen, als hij en zijn broêr Willem in het Haagsche bosch studies maakten, dat wijlen Koningin Sophia, rijdende naar het Huis ten Bosch, uit haar rijtuig stapte en met belangstelling naar het werk van de jongelui keek. In de volle kracht van hun talent heeft deze kunstlievende Vorstin de beide artisten echter nooit gekend.
Uit Jacob's eerste periode, nadat hij leerling was geweest van den hem overlevenden eersten leermeester, den thans nog krassen in November a.s. 80-jarigen Stroebel, daarna gedurende drie jaren van de Antwerpsche Academie, en hierin Den Haag teruggekeerd, van Louis Meijer, dagteekenen zijn studies naar al wat hem zoowel binnen- als buitenshuis trof. Het valt te betwijfelen of zijn verblijf op het atelier van den zeeschilder Meijer hem voor zijn artistieke vorming wel veel profijt heeft aangebracht. Wij vinden toch ergens opgeteekend, dat Jacob Maris onder andere werkzaamheden, die hij voor zijn meester te verrichten had, ook op papier geteekende meeuwen moest uitknippen, welke de marine-schilder dan behoedzaam op het doek prikte om de juiste plaats van die diertjes in het luchtruim te bepalen! Dit teekent wel de eigenaardige, conscientieuse opvatting, die men in die dagen van het in elkaar zetten van een schilderij had. Of de kunst er mee gebaat was, is een andere vraag. Zooveel is zeker, dat men zich zulk een procédé moeilijk kan voorstellen van onzen tegenwoordigen grooten marine-schilder Mesdag.
Dat uitknippen van meeuwen bleek intusschen voor den jongen Maris geen beletsel om toen reeds met eigen werk voor den dag te komen. Hij verkocht in dien tijd een van zijn eerste schilderijen: een keuken uit de 17de eeuw, geheel in de manier van Van Hove en Stroebel. Later, toen zijn kunst na zijn verblijf te Parijs, waar hij van 1865 tot 1871 verblijf hield en hij den harden tijd van de Commune meemaakte, zich tot rijpheid begon te zetten, schilderde en aquarelleerde Jacob die heerlijke binnenhuizen, waarvan er nog velen uit die dagen als kostbare parelen in de collecties bewaard worden. Een poos geleden een bezoek brengende bij mevrouw de weduwe Maris, vond ik daar tot mijn groote verrassing een groot aantal werken van den meester uit die vroege periode. Zij waren pas aangekomen uit Londen, waar zijn broeder Matthijs ze jarenlang in bewaring had gehad, totdat na Jacob's dood die verrukkelijke souvenirs uit zijn Parijschen tijd voor den dag gehaald en aan zijn weduwe werden toegezonden. Hier te lande zijn de meeste van die werken totaal onbekend. Er zijn schilderstudiën bij en geacheveerde schilderijen in alle genres. Zoo zag ik een brok rots, vaalbruin tegen een fijne blauwe lucht, op den linkervoorgrond een paar berken met teere blaadjes, in kleur en factuur evenarende een der beste werken van Courbet. Daarnaast een zonnige open plek in 't bosch, een illusie van licht en donker, zooals men die effecten zoo vaak getoetst kan zien in de werken van Diaz. Ik zag in deze merkwaardige collectie een kalme zee, schitterend van licht, een ander paneeltje met zwaren golfslag brekende tegen een stuk rots, een heuvelachtig landschap met water op den voorgrond, waarin zich de klare lucht weerspiegelt, een droomerige avondstemming in een klein landschapje met boomen, en naast die nauwgezette en rijpe studiën naar de natuur, waarin de invloed van de grootmeesters der Barbizon-school niet valt te miskennen, ging mijn oog te gast aan eenige
heerlijke interieurs met figuren. Zoo herinner ik mij een slapende vrouw op een canapé in een prachtig gamma van gebroken kleuren, een superieur werk in rijpheid van toon en schoonheid van lijnen; ik vergastte mij aan de pittigheid van kleur van een keukentje, waarin een meisje in een blauw gestreepten rok, zwart jakje en witte mouwen, uit een rooden schotel drinkt, een meesterlijke combinatie van kleuren; dan weer aan de groote distinctie in het portret van een lezend meisje, wier blond kopje met het zedige, onschuldige gelaat door een zonnestraal wordt omglansd; of aan den adel in de teekening van een Scheveningsch vrouwtje met een kind op den schoot, en nog eenvoudiger, met schier enkele lijnen volledig de impressie gegeven, een moedertje die haar kind de borst geeft. Zoo zag ik meer van die juweeltjes van kleur, teekening en compositie. Onder de grootere werken nog een in slaap gevallen spinster bij de wieg van haar kind. Een kaars brandt op tafel; zij verlicht slechts de wieg en de slapende moeder; overigens is het vertrek in schaduw gehuld. Het oog gaat hier te gast aan een buitengewone uitvoerigheid in de schildering der details, die intusschen aan den totaalindruk niet schaadt.
Een bestudeering van deze vroege werken van den meester is hoogst merkwaardig, omdat zij weer voor de zooveelste maal het bewijs levert, dat ook de grootste artisten een harde, lange en moeilijke oefenschool moeten doorloopen.
Zoo voorbereid kwam Jacob Maris naar zijn vaderland terug en vestigde zich metterwoon in Den Haag, waar hij tot kort voor zijn dood gewoond en gewerkt heeft. Van stonde af gevoelde hij zich aangetrokken door het Hollandsche landschap, waarvan hij de harmonieën van kleur en toon, van licht- en schaduweffecten geheel in zich opnam en als zoovele symphonieën met het penseel op het doek wist te vertolken. Onze litteraire artist Philip Zilcken heeft het zoo juist gezegd, dat ‘indien eenmaal Nederland door de golven mocht verslonden worden, het werk van Jacob Maris over de wereld verspreid, een schitterend en waar visioen van ons kleine land zou geven.’
Ons landschap, zoo afwisselend en zoo buitengewoon mooi en rijk aan effecten door de altijd alles omhullende atmosfeer, door de sappige, frissche, groene weiden, transparent en zacht donzig als in geen ander land, door het bijna overal aanwezige water, waarin de luchten zich weerspiegelen, wier heldere tegenstelling het groen der boomen en landen in een lichten, vasten toon transponeert, ons landschap met zijn oude steden en verweerde molens, een van de mooisten der wereld, heeft Jacob Maris gekend en liefgehad als niemand, en als geen schilder het ooit deed heeft hij er een synthetischen indruk van gegeven.
Een ander artist, die zijn gedachten in schoonen vorm weet te uiten, Jan Veth, schreef kort na Maris' dood: ‘Ik heb nooit koeien geschilderd, wel lichteffecten,’ heet het dat zijn broer Willem eens gezegd zou hebben. Zoo kon men van Jacob Maris getuigen, dat hij ons geen landschappen gaf, maar levensopenbaringen. Scheen niet zijn werk één ruischend lofdicht op de machtige vruchtbaarheid der aarde, zooals hij die zwaar zag zwellen onder de trotsche welving van statige Hollandsche wolkenluchten?
En als hij ons door een vaart, een molen, een stuk strand, een brug, een haven of een slootkant, gelijk wij die overal om ons heen kunnen zien, en dan daarboven het uitspansel waar wij telken dage met onze matte gedachten onder heen loopen, als hij ons door de aspecten van al dat gemeenzame zoo wist aan te grijpen, was het dan niet omdat deze vorstelijk schilder daarin als een adem van het alleven op ons liet aanvaren?
Het werkelijkheidsgeval was bij hem slechts een voorwendsel tot een stroom van schoonheidslust.
Hoe het werk van Jacob Maris gewaardeerd werd, herinner ik mij van een der vroege tentoonstellingen der Hollandsche Teekenmaatschappij, die toen nog aan den Boschkant in het gebouw der Haagsche Academie werden gehouden. Hij had daar twee aquarellen ingezonden, een visschersvrouw en een duinlandschap. De heer A. Pit, de tegenwoordige onder-directeur van het Rijksmuseum, schreef daarover:
‘In de sombere kleuren van haar rok en mantel, de groote hoed op het hoofd, zat het wijf in het landschap, type van