schitteren van kristal en goud. De zware, oude, met kostbare gobelins overtrokken meubels, die aan Frankrijks dagen uit den tijd van ‘Le roi soleil’ herinneren, de prachtige bronzen, de rijk vergulde plafonds, waarvan in ieder vertrek vier, zes, tot tien schitterende kristallen kronen afhangen - wat is daar veel te zien en te bewonderen!
En niettegenstaande die golvende menigte heerscht er een plechtige stilte. Overal fluweelen tapijten, zacht, kalm optreden, als vreesde men de betoovering te verbreken, die over het Elysee-paleis hangt. De groote verbazing van de gasten, die zich hier voor het eerst bevinden en welke zich langs het terras naar het Elyseepark begeven, gaat nu en dan in zacht fluisteren over. Een onbeschrijfelijk schoone aanblik.
In het midden van het park, op een open ruimte, spreidt zich over een natuurlijk grasveld een reuzentapijt van groen fluweel uit, waarop duizenden vergulde stoelen staan.
Links en rechts de overoude boomstammen met hun dichtbegroeide kruinen. In het fond drie tribunes, allen smaakvol gedecoreerd, links voor de Europeërs, rechts voor de vreemde kunstenaars, in het midden een kleine, met groen versierd voor een speciaal doel. Tusschen dezen in, achter oranjeboomen verscholen, de muziek, bestaande uit het orkest der ‘Opera Comique’ en dat der Republikeinsche Garde. Het operakoor is eveneens onzichtbaar. Voor een der tribunes een Rumeensch orkest.
En rechts, vooraan in den tuin, voor de roode en gouden fauteuils, staat de eenvoudige, burgerlijke figuur van Loubet en aan zijn zijde zijne echtgenoote, in prachtige japon van perzikkleurige zijden mousseline met langen sleep, doorweven met zacht gekleurde bloemfiguren en rijk gegarneerd met Valenciennekant.
Zij begroeten vriendelijk met lichte hoofdbuigingen de gasten, die met troepjes langs hen heen komen en meer of minder ceremonieel het echtpaar complimenteeren.
De beide eerste rijen stoelen zijn voor de diplomatieke en officieele personen gereserveerd en worden door de huissiers en secretarissen van den President met argusoogen tegen het opdringen van het publiek verdedigd.
Een zeldzame mengeling van kleuren en rassen geeft gelegenheid tot het maken eener ethnologische studie.
In de eerste plaats treffen wij aan Frankrijks gasten, de prinsen van Kambodja, in hun rijke, zijden kleeding met echt goud doorweven. Zij kwamen uit naam van hun vader koning Norodom, die in een schrijven, dat hij den President door een zijner zonen liet ter hand stellen, opnieuw een bewijs gaf van zijn trouw en aanhankelijkheid; wat hem hoog aangerekend moet worden, daar hij zonder zich er over te beklagen, kwaad met goed vergeldt, want sedert 1867, toen Kambodja onder het patronaat van Frankrijk kwam, heeft men den koning, die zijn land vrijwillig overgaf, als slaaf behandeld. De daar verblijfhoudende Fransche ministers beleedigen hem, men beknibbelt hem zijn vast inkomen, maar zijn trouw is onwankelbaar, en dus zond hij zijn zoons naar Parijs om hen meer en meer Franschen te laten worden.
Naast de prinsen de koning van Laos, in diens nabijheid twee afgezanten van den Negus van Abessinië, in bizonder fraaie kleederdracht; het zijn twee mooie negers met zeer verstandige oogen, die verbaasd in deze hun nieuwe wereld rondkijken.
Daarnaast Siameesen in hun half militaire, half vrouwelijke kleeren.
Voltallig maken de hoofdcommissarissen der tentoonstelling, met den heer Picard aan het hoofd, hun opwachting. Nog magerder, nog bleeker ziet hij er uit, na voleinding zijner moeilijke reuzentaak, en nog vermoeider kijkt hij uit de ingevallen oogen.
In een eenigszins versleten rok en hoogen hoed van twijfelachtige frischheid, heeft hij iets van een dorpsschoolmeester.
Hoe aardig en vol gratie steekt hierbij af de pikante verschijning der Parisiennes, die in haar elegante kleeding het feestelijk aanzien van het geheel een nog hoogeren glans verleenen. Men hoort er alle talen der wereld dooreen.
Juist vier uur zet zich de stoet van den President in beweging. Loubet reikt mevrouw Leygues, de vrouw van den Minister van Schoone Kunsten, den arm, en mevrouw Loubet wordt door prins Muhammed, den broeder van den Bey van Tunis, begeleid. De muziek valt in.
Achter de oranjeboschjes klinken de eerste tonen der klassieke symphoniemuziek, ‘de dans der schaduwen’ uit Glück's ‘Orpheus’, en langzamerhand, als uit een onderaardsche tooverwereld, naderen lichte vrouwengestalten.
Bacchantinnen in dun gaas gehuld en in stralenden zonneschijn. Op het groene gras beginnen zij haar feeëndansen - een levend geworden sprookje. Onder het geheele gezelschap is er niemand, hetzij kunstenaar of leek, die niet verblind wordt door dit zeldzame schouwspel, dat onder den blooten hemel en zonder tooneel plaats heeft.
Dit is het eerste nummer van het bonte internationale programma, dat afgespeeld wordt.
De tentoonstelling had specialiteiten op het tooneelgebied uit alle oorden der wereld naar Parijs gelokt, en deze zijn hier bij elkaar.
Aan den Europeeschen kant de Russische dansers, die in plompe, ruw uit stroo saamgewonden voetbekleeding, hun half gracieuse, half groteske dansen uitvoeren.
In den vreemdelingenhoek wordt een Japansch drama werkelijk op kunstige wijze afgespeeld. De vertolkster van de heldenrol, madama Sada Yacco, de Japansche Sarah Bernhardt, weet, zonder dat het publiek van hetgeen er op het tooneel voorvalt een woord verstaat, door haar spel zoo uit te blinken, dat, niettegenstaande de sterfscène wat lang duurt, zij uitbundig toegejuicht wordt.
Het programma biedt de grootste verscheidenheid aan en twee en een half uur, zonder een oogenblik pauze, volgen de nummers elkaar op.
Om halfzeven begeeft men zich in het Elysee-paleis, dat in duizendvoudig kaarsenlicht straalt en waar rijk voorziene buffetten den gasten wachten.
En terwijl velen hunner zich met moeite van de feestplaats kunnen verwijderen, heeft de President zich met een klein aantal in zijn privé-vertrekken teruggetrokken.