optredende, de menschenmassa zich van lieverlede zette, zoodat de omtrek van 't paleis spoedig schoon was en de stoet zich op tijd kon vormen.
Rechts en links van de arcaden van 't paleis de eerewacht der Grenadiers met muziek en vaandel tot het geven van de honneurs en van daar uit waren en haie aan weerszijden een rij van troepen opgesteld die tot aan de deuren der Groote kerk doorliepen. Onder deze troepen ontwaarde men ook een sterk detachement Mariniers en een der Koloniale reserve. De niet ingedeelde officieren stonden tusschen de eerewacht der Grenadiers en het begin der troepenrijen. Voor den langen stoet is de af te leggen weg betrekkelijk kort, doch de versieringen zijn breed opgevat door hen die ze ontworpen hebben, de zuilenrijen van wit en groen, met elkander verbonden, vormen als 't ware één groot geheel, waaronder het Koninklijk Paar ter kerke zal gaan.
Alvorens wij eene beschrijving kunnen geven van den stoet, heeft er in het paleis het begin der plechtigheid plaats. Het Burgerlijk huwelijk werd gesloten, waartoe zich de Koninklijke familie en de Vorstelijke gasten vereenigd hadden. De Minister van Justitie zou deze gewichtige taak ten uitvoer brengen, en daar ik niet de eer heb gehad om bij deze plechtigheid tegenwoordig te zijn, zoo geef ik hieromtrent een resumé uit enkele zeer nauwgezette bladen en ben slechts hier en daar eenigszins meer uitvoerig geworden om die groote gebeurtenis toch vooral tot hare hooge waarde te doen komen.
Laten wij alzoo ons voorstellen dat wij de Koningin en Hertog Hendrik voor ons zien, getooid in bruidstooi, de beide Moeders in diep ernstige stemming naast hunne kinderen, de overige vorsten en vorstinnen rondom geschaard.
De Minister spreekt:
‘Alvorens over te gaan tot de voltrekking van het huwelijk, waartoe ik Minister van Justitie als ambtenaar van den burgerlijken stand, krachtens de wet en volgens het verlangen van het Vorstelijk Bruidspaar geroepen ben, wend ik mij tot Uwe Koninklijke Hoogheid Groothertogin Marie van Mecklenburg - Schwerin, als Moeder van den hoogen Bruidegom, met de eerbiedige vraag of Uwe Koninklijke Hoogheid bereid is Haar toestemming te geven tot deze echtverbintenis.
‘Evenzoo wend ik mij tot Uwe Majesteit Koningin-Weduwe der Nederlanden, als Moeder van de Koninklijke Bruid, met gelijke vraag of Uwe Majesteit ook bereid is Haar toestemming te geven tot deze echtverbintenis.’
Toen die toestemming gegeven was, ging de Minister verder voort:
‘Nu dan uit de verkregen toestemming en uit de overgelegde bescheiden gebleken is, dat niets meer in den weg staat voor de vervulling van Uwen wensch, Hooge Bruidegom en Bruid, is het oogenblik gekomen, dat voor U zelven maar ook voor ons geliefd Vaderland van zoo onschatbaar gewicht is.
Ik noodig U eerbiedig uit van Uwe zetels op te staan en elkander de rechterhand te geven en vraag U, Heinrich Wladimir Albrecht Ernst, Hertog van Mecklenburg, en U, Wilhelmina Helena Paulina Marie, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, of gij verklaart dat gij elkander aanneemt tot echtgenooten en dat gij getrouwelijk al de plichten zult vervullen welke door de wet aan den huwelijken staat verbonden zijn.
Wat is daarop Uw antwoord?’
En toen door beiden het plechtig ‘ja’ was uitgesproken, zeide de Minister:
‘Zoo dan verklaar ik, Minister van Justitie, ambtenaar van den burgerlijken stand, in naam der wet U door het huwelijk verbonden.’
Hierop hernamen de hooge Echtgenooten hunne zetels en werd de navolgende huwelijksakte voorgelezen:
‘Heden den zevenden Februari negentienhonderd en een heb ik Meester Pieter Wilhelm Adrianus Cort van der Linden, Minister van Justitie, bij artikel 2 der wet van 14 Januari 1901 (Stsbl. No. 35) aangewezen om als ambtenaar van den burgerlijken stand op te treden bij de voltrekking van het na te noemen huwelijk, mij na daartoe bekomen opdracht bevonden in het Koninklijk paleis te 's Gravenhage in het Noordeinde, alwaar voor mij compareerden Z.H. Heinrich Wladimir Albrecht Ernst, Hertog van Mecklenburg, Vorst van Wenden, Schwerin en Ratzeburg, Graaf van Schwerin, Heer van de landen Rostok en Stargard enz. enz., oud 24 jaren, geboren te Schwerin, wonende te 's Gravenhage, meerderjarige zoon van wijlen Z.K.H. Frederik Franz II, Groothertog van Mecklenburg, en van H.K.H. Hoogstdeszelfs Gemalin Marie Caroline Auguste, Prinses van Schwarzburg, wonende te Schwerin, en H.M. Wilhelmina Helena Paulina Maria, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau enz. enz., oud twintig jaren, geboren en wonende te 's Gravenhage, meerderjarige dochter van wijlen Z.M. Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg enz. enz. enz., en van H.M. Hoogstdeszelfs Gemalin Adelheid Emma Wilhelmina Theresia, Prinses van Waldeck en Pyrmont, die mij verzocht hebben over te gaan tot de voltrekking van Hoogstderzelver huwelijk, waarvan de afkondigingen zonder verhindering alhier hebben plaats gehad op den zeven en twintigsten Januari en den derden Februari van dit jaar.
De hooge comparanten hebben overgelegd Hoogstderzelver geboorteakten, de overlijdensakten van Hoogstderzelver vader voormeld en het certificaat, afgegeven door den commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland, waaruit blijkt dat Z.H. de eerste comparant geen plichten ten aanzien van de nationale militie te volbrengen heeft gehad.
De hooge comparanten, Bruidegom en Bruid, mij te kennen gegeven hebbende elkander aan te nemen tot echtgenooten en getrouwelijk te zullen vervullen alle plichten bij de wet aan echtgenooten opgelegd, verklaar ik in naam der wet dat zij door het huwelijk zijn verbonden.’
In de akte werden genoemd als getuigen: Hertog Paul van Mecklenburg, halfbroeder van den Bruidegom, Vorst van Waldeck en Pyrmont, oom van de Bruid, Mr. A. van Namen van Eemnes, voorzitter der Eerste Kamer, Mr. J.G. Gleichman, voorzitter van de Tweede Kamer, Jhr. G.M. Verspijck, gep. luit.-generaal, Baron van Hardenbroek, opperkamerheer van H.M. de Koningin, luit.-generaal Du Monceau en Jhr. Mr. J.W.M. Schorer, vice-president van den Raad van State.
En daarna sprak de Minister met klem, en doortinteld van gevoel en liefde tot hen, zijn Vorstin en Vorst:
‘Hooge Echtgenooten! Van ganscher harte wensch ik U geluk met de voltrekking van Uw huwelijk. U in de eerste plaats, Vorstelijken Echtgenoot! Uit liefde voor Uw Koninklijke Bruid hebt gij Uw dierbaar Mecklenburg, sedert eeuwen aan Uw geslacht verknocht, verlaten. Gij hebt thans de plechtige gelofte afgelegd Haar hou en trouw te zijn; de dankbaarheid en aanhankelijkheid van Haar volk is U gewaarborgd.
U ook, Majesteit, U bovenal geldt mijn wensch. Van Uw wiegje af heeft het Nederlandsche volk U, zijn lief Koningskind, zien opgroeien onder de hoede van Uwe geëerbiedigde en beminde Moeder. Blijde heeft 't U, zijn Koningin, gehuldigd toen gij bevestigd hebt het aloud verbond van Nederland en Oranje, veilig in wederzijdsche trouw. En thans viert 't met U het hooggetijde van Uw leven, met de bede in het hart dat U en Uw Gemaal alles beschoren moge zijn, wat een menschenpaar gelukkig kan maken.
Hooge Echtgenooten. Het geluk dat Gij, tot lief en leed vereend, elkander bereidt, straalt ver buiten Uwe echtelijke woning. God geve dat Uw echt ten zegen zij voor U zelven,