Hendrik Willem Mesdag.
Nu een lach, dan een traan; zoo zonneschijn, dan regen, een Maartsche bui gelijk; zoo is nu eenmaal het leven, en zoo is het ook gesteld met den inhoud van onzen ‘Huisvriend’.
Verleden week wijdden wij een woord van innigen weemoed aan den, helaas, veel te vroeg ontslapen tooneelspeler Willem van Zuylen, en nu willen we met een dankbaar hart huldigen den grooten kunstschilder Hendrik Willem Mesdag.
Deze beroemde kunstenaar vierde Zaterdag 23 Februari zijn zeventigsten verjaardag. Als schilder heeft hij evenwel lang dien leeftijd nog niet bereikt, want tot zijn vijf-en-dertigste jaar hanteerde hij de pen, inplaats van het penseel, en hielp hij ijverig mee om de belangen van zijns vaders zaken, die te Groningen gevestigd waren, te bevorderen. Wel teekende hij zoo wat voor liefhebberij, en werd hij in zijn pogen geleid door den Groningschen teekenmeester den heer Buys en later door den directeur van ‘Pictura’, de academie in zijn geboorteplaats, maar in die dagen had men zoo weinig vertrouwen in Mesdag's talent als schilder, dat, toen men vernam hij voorgoed zijn kantoorkruk voor den schildersezel wilde verwisselen, vele zijner vrienden, en zelfs Jozef Israëls moet hebben uitgeroepen: ‘Hoe kan de kerel zoo dwaas wezen!’
Het was dan ook een niet weinig vermetel besluit om op een leeftijd, waarop anderen dikwijls reeds lauweren geoogst hebben, een van de moeilijkste loopbanen te beginnen.
Eerst vestigde hij zich te Oosterbeek, waar hij het voorrecht had met J.W. Bilders in aanraking te komen. Al spoedig verhuisde hij evenwel met zijn vrouw, die zijn streven in de kunst met grooten ijver aanmoedigde, naar Brussel, waar hij zijn vriend en geestverwant Alma Tadema ontmoette, en daar hij zich voornamelijk op het schilderen van landschappen wilde toeleggen, had hij ook veel omgang met Gabriël, De Haas en Roelofs.
Op een tentoonstelling in ‘Pulchri’ liet hij wel eens proeven zien van zijn pogen, maar zij beloofden toen nog weinig voor de toekomst. Hij deed evenwel ijverig zijn best, en zou het waarschijnlijk toch niet ver in de kunst gebracht hebben, was het niet dat hij in 1868 op zijn jaarlijksche reis naar Groningen plotseling was komen te staan voor zijn element, de zee, bij Norderney, waarheen hij een uitstapje maakte, en waar hij weken achtereen bleef vertoeven, om er studies te maken van lucht en water.
Als gevolg hiervan vertrok hij in het begin van 1869 naar Den Haag. Eerst betrok hij een woning in de Anna Paulownastraat, van waar hij spoedig verhuisde naar zijn tegenwoordig verblijf aan de Laan van Meerdervoort, waar zijn atelier en dat van zijn geniale vrouw S. Mesdag - Van Houten, waar vooral ook zijn Museum in den loop der jaren een wereldreputatie verwierven. Maar zijn werkplaats was het strand van Scheveningen.
In 1870 zond hij twee doeken naar Parijs, het Scheveningsche strand bij winter en de blinde klippen van de Noordzee. Dit laatste was het eerste van zijn werkelijke kunstwerken. Hij was de eerste landgenoot, die de zee zag, zooals ze was, en ze schilderde, zooals hij ze zag. In 1870 werd zijn werk bekroond en door Chaplin aangekocht. Het briefje, dat Mesdag van dezen ontving, bewaarde hij steeds als een relequie. Na dien tijd zendt de groote schilder jaarlijks twee doeken naar het Parijsche Salon, en steeds worden ze bewonderd.
Een merkwaardig werk schiep Mesdag in 1881, het panorama van Scheveningen, gezien van de toen nog bestaande Seinpostduin. Met medewerking van zijn vrouw en van de schilders De Bock en Breitner, arbeidde hij aan dat enorme doek gedurende vijf maanden, en toen het den 1en Augustus werd geïnaugureerd, wekte het de bewondering van artisten en leeken.
Het groote doek maakte een overweldigenden indruk. Het had niets van een der panorama's, waarvan men er in die dagen zoo velen zag verschijnen en verdwijnen. Veeleer gaf het den indruk van een machtig mooi schilderij van buitengewone grootte, waarvan het effect door de illusie van het mooie licht nog verhoogd werd. Aan groote doeken van Mesdag gewoon, verwonderde men zich niet over de afmeting van dit werk, en zoo is het gebeurd, dat dit panorama thans nog elken zomer genoten wordt als een der fraaiste scheppingen van den meester.
Wat Mesdag als president voor Pulchri Studio gedaan heeft, is velen bekend. Aan hem heeft deze confrerie zeker haar grooten bloei te danken; maar hij liet ook zijn hartelijke belangstelling blijken in alles wat met het Haagsche kunstleven in verband staat; in het welzijn van zijn kunstbroeders en van zijn medeburgers in het algemeen. Geen wonder dus, dat men hem zijn zeventigsten geboortedag tot een waren feestdag maakte.
* * *
Zaterdagmorgen vroeg reeds begon het feest voor Mesdag; met zijn echtgenoote werd hij binnengeleid in een der zalen van ‘Pulchri’, die artistiek gedecoreerd was, geheel in den geest van den meester. Aan de wanden waren netten en andere vischattributen opgehangen, men had er een deel van zijn panorama doen voorstellen, ja zelfs dobberde er een visscherspink met aardig volkje bemand, op kunstmatige baren.
Het zou ons te ver voeren om in het breede uit te weiden over de wijze, waarop men Mesdag huldigde. Slechts in enkele hoofdtrekken willen we er melding van maken.
In allerhartelijkste bewoordingen sprak Jozef Israëls den jubilaris toe en bood hem uit naam van talrijke vereerders zijn eigen: buste aan, bestemd om in een der zalen van ‘Pulchri’ geplaatst te worden.
Het beeld is treffend gelijkend en vervaardigd door de bekwame hand van Ch. van Wijk.
Niet zonder ontroering zag men daarna Taco Mesdag voor zijn broeder verschijnen. Hij sprak tot den president van ‘Pulchri Studio’: Niet lang geleden had H.W. Mesdag hem het eere-diploma overhandigd, thans waren de rollen omgekeerd en bevond de oudere broeder zich in dien toestand.
Namens de leden en het bestuur van Pulchri bracht hij den president hartelijk dank voor hetgeen hij gedurende een reeks van jaren voor het genootschap en zijne medeleden is geweest, daarbij den wensch uitsprekende dat het gebouw,