Hier pauzeerde hij even en genoot van de gespannen aandacht. Toen vervolgde hij:
‘Welnu dan, heeren, 't heeft den edelachtbaren heer burgemeester behaagd z'n vaderlijk oog te richten naar onze Soos. Zijne Edelachtbaarheid constateert dat er vele leden eerst in den nacht de Soos verlaten en dan armen en beenen zwaaiend over den weg loopen als acrobaten op 't slappe koord. Voortaan zal ieder, die niet vóór middernacht deze plaats heeft verlaten, bij z'n later heengaan onder toezicht van 'n nachtwacht 'n examen moeten afleggen, bestaande in 't marcheeren over 'n horizontaal gelegen paal. Wie 't er goed afbrengt mag naar huis, in 't tegenovergestelde geval naar 't oude brandspuithuisje, dat leêgstaat en voor “nor” dient.’
Luid werd er gelachen, maar ook geroepen:
‘Nee, dat's kinderachtig, geen flauwe moppen tappen!’
‘Heeren,’ antwoordde Karel, ‘als 'k lieg doe 'k 't in commissie, 'k verdien er geen duit meê. Herman weet 't van zijn vrouw, die weet 't van de linnenmeid, die van de keukenmeid, en die weêr van de meid van d'apotheker, waar 't kindermeisje van 't nichtje van onzen Secretaris schrikpoeiers kocht.’
Nu was 't gelach algemeen.
‘Duinwal, Duinwal!’ klonk het van alle kanten, ‘je bent toch 'n leukes!’
De kring ontwond zich, ieder zocht zijn plaats weêr op en ging weder aan zijn spel.
‘Ik speel solo,’ zei Karel, ‘Goed? Heeren, harten is troef. Hij 's niet opgelegd hoor! Hou de goeie vast!’
Maar ze hielden de ‘goeie’ niet vast, zijn hangkaart, klaverenheer, viel al bij den derden slag; toen liet hij zijn kaarten zien.
Daar schetterden de anderen over en weêr.
‘Jij had de heer bezet, Piet, 't is jouw schuld, waarom van die kleur weggespeeld, 'k speelde expres m'n ruiten toe om licht te geven, uil, ezel!’
‘Waarom gaf jij ruiten weg, had je klein klaveren laten zien, dan had ik m'n heer gehouën!’
Het spel was uit, want Karel gaf te kennen dat hij weg moest. Bij de afrekening verloor hij nog enkele fishes, greep toen zijn hoed en met een luid ‘goeien avond heeren’ stapte hij ter deure uit.
De notaris nam zijn plaats in.
Duinwal liep vlug naar ‘den Tempel,’ 't buitengoed dat Le Village bewoonde.
‘De baron is in de tuinkamer,’ berichtte de oude knecht.
Karel ging binnen.
Le Village zat op een stoel bij de opengeslagen deuren. Hij mag ongeveer zestig jaar oud zijn geweest en was breed gebouwd. Hoewel zijn haren grijsden, had zijn gestalte aan rechtheid niet verloren.
‘Goeien avond Louis,’ zei Karel, ‘wat is er, ben je niet goed, of wat gebeurd met Constance?’
‘Nee, alles in orde. Hier, lees!’ antwoordde Le Village, hem een telegram in handen duwend, ‘daarvoor dus heb 'k 'n jonge vrouw getrouwd om m'n geslacht in leven te houën!’
‘Foei, Louis,’ zei Karel, ‘kleine Constance dan?’
‘Dat's toch 'n meisje!’ klonk het mistroostig terug.
Karel las:
Nelly sehr krank. Kommen Sie eiligst.
Walter.
Villa ‘Mathilde’.
R. a/ Rhein.
Toen zag hij Le Village aan en zei, langzaam sprekend:
‘Je wist dus, Louis, dat ze niet verdronken was? Je wilde niet geadverteerd en geinformeerd hebben omdat je vermoedens had?’
‘Beste vriend, neem 't me niet kwalijk, ja, 'k heb 't voor me gehouën. Dien drijvenden hoed heb 'k zelf in de vaart geworpen om zoo alle praatjes te smoren. Walter wantrouwde 'k al heel lang, maar hij gaf nooit gelegenheid vat op 'm te krijgen, integendeel, hij gedroeg zich altijd als 'n volmaakt gentleman, net z'n vader. 'k Was wel verrast dien morgen, maar begreep direct. Dadelijk ook stond 't bij me vast dat m'n vrouw uit vrijen wil moest terugkomen, wat 'k hoopte dat ze doen zou om der kind. Ook wilde 'k den ouden van Oudenwoude sparen, die nog altijd denkt dat z'n zoon eenvoudig 'n reis ging ondernemen. Hoe toevallig zou 't geweest zijn als Nelly en Walter juist gelijk weg waren. Je weet het, Eduard is m'n oudste en beste vriend, die de roekelooze daad van z'n eenigen zoon nog niet kent. De wetenschappelijke werken van Walter trekken meer en meer de aandacht; waar die gesproken heeft vonden z'n denkbeelden over hervorming bijval; hij was mettertijd minister geworden, dat's vast, en die schitterende carrière treedt hie met voeten, dat alles werpt hie weg om 'n gril, die is voorbijgaand, 't opvlammen van 'n vuurtje tot uitdooven gedoemd. Eduard heeft veel voor me gedaan en zeer dikwijls met z'n rechtskennis me bijgestaan, en nu die daar alleen en gebrekkig zit op Rozenhof, zou ik 'm 't leven moeten vergallen, dat restantje leven wat 'm nog overschiet! Nee, honderdmaal nee; waarom ook? 'k Hou wel van Nelly, maar als m'n vrouw om 'n jongen man te believen van mij en der kind wegloopt, wat moet ik daaraan doen? De deern die moeder wordt zonder getrouwd te zijn, maar der kind liefheeft en 't verzorgt, wil 'k helpen zooveel ik kan, maar 'n moeder die wegloopt van der kind, die is niette helpen! Nelly moest uit vrijen wil terugkeeren, niet om mij, ze is niets meer voor me, maar om der kind.’
‘Maar als Walter nou waarachtig Nelly liefheeft en zij hem?’ wierp Karel deze lange tirade tegen.
Le Village zag hem verwonderd aan, een lachje krulde even zijn lippen, toen zei hij:
‘Verstokte alleenlever, waaraan denk jij?’
‘Dat 's dunkt me nogal eenvoudig,’ antwoordde Karel. ‘'k Behoef toch zelf niet altijd ondervonden te hebben wat 'k me voorstellen wil. Ik ken dat gevoel niet, jij noemt 't 'n gril, ik noem het hartstocht, ik heb zoo'n idée dat die over je komt overweldigend, je moet 'm gehoorzamen of je wil of niet, hij dondert op je neer als 'n lawine, waartegen den kop niet is in te zetten. Onmeedoogend word je meegesleurd. De fantasie slaat op hol, 't brein broedt de dolste dingen uit, kou en honger kan je trotseeren om van de begeerde vrouw al is 't maar 'n lachje op te vangen, 'n handwuiven te zien. Je heele binnenste wordt tot hutspot geschud. Misschien ken jij dat gevoel ook niet, zoomin als ik!’
‘Karel, 'k begin aan je te wanhopen. Als 'k je niet beter kende zou 'k denken dat je mij den handschoen toewierp.’
‘Dat kon wel,’ gaf Karel terug, ‘wat deed jij ook in 's hemelsnaam met zoo'n piepjong vrouwtje? Had haar voor jongeren gelaten. Je had van te voren wel kunnen bedenken dat zoo'n kind op den duur van jou niet bekoord kon wezen!’
‘Ze was wees en arm, - in ieder geval nú moeder, vergeet dat niet, Karel!’
‘Misschien heeft ze berouw om der kind en is ze daardoor ziek geworden,’ zei Karel, die met Walter dikwijls had biljart gespeeld op Soos en hem gaarne lijden mocht.
Hij had het altijd dwaas gevonden van zijn vriend Le Village om zulk een jong ding als vrouw mee naar huis te brengen. Die buitensporigheden wilden er bij Karel maar niet in. Voor geen goud deed hij 't Louis na.
‘Enkel om der kind,’ antwoordde Le Village, ‘dus ik tel niet mee. Op slot van rekening billijk je 't nog dat Walter met m'n vrouw op reis ging.’
‘Billijken is 't woord niet. Begrijpen, ja, begrijpen doe 'k 't best. Zij jong, lief, mooi, - hij jong, sterk, verwend,