Een ‘Kampioen’ Champagne-handelaar.
Zelfs voor den meest verstokten drankhater is er iets nieuws en interessants in het aanschouwen van een uitgestrekte onderaardsche wereld, ‘bevolkt’ met millioenen flesschen champagne, op welker inhoud een vloot zou kunnen drijven, en waar voor duizenden guldens aan wijn langs goten loopen, even weinig in aanzien alsof het eenvoudig water was.
Deze onderaardsche ‘Tempels van Bacchus’ kan men het best zien te Epernay of Rheims, waar de gangen in stevige rotsen uitgehouwen, zich over mijlen in alle richtingen uitstrekken, en waar de eene verdieping op de andere volgt, evenals de verschillende schachten der mijnen, tot op een diepte van 140 voet.
Langs deze mijlenlange gangen liggen opgestapeld honderdduizenden flesschen wijn, die gezuiverd en veredeld moet worden, en een wandeling er langs heen is al bijna even gevaarlijk als in een gevecht een vuurlinie te passeeren, want ieder oogenblik loopt men gevaar dat een flesch ontploft en haar inhoud met de kracht van een bom tegen u aanvliegt.
Iederen morgen om zes uur verdwijnen honderden werklieden in deze kelders, om eerst twaalf uur later weer in de bewoonde wereld terug te komen.
Ongelukkig zijn de condities, die het best zijn voor den wijn, doorgaans zeer ongunstig voor de menschelijke bevolking der onderaardsche wereld.
Het geheele jaar door, of het midden in den zomer of in het hartje van den winter is, moet er een temperatuur heerschen van 45o, en de atmosfeer is er zoo vochtig, dat het water voortdurend langs de muren druipt, en de schermen, die de verschillende kelders van elkaar scheiden, er zwaar van zijn.
In de vochtige, donkere gangen achter deze schermen zijn mannen, wier eenige taak het is de flesschen één voor één te keeren, en ze een lichten schok te geven, opdat, zoo er zich eenig bezinksel zou hebben vastgezet, dit los zou laten; en dit werk, waarschijnlijk het eentonigste, en onder de condities van kou, vocht en duisternis, waarschijnlijk wel het treurigste wat een werkman ten deel kan vallen, wordt uur op uur, en dag in dag uit gedurende een geheel leven volgehouden.
Een goed werkman kan zestig flesschen per minuut keeren, en daar er tien uur per dag gewerkt wordt, keert hij er in dat tijdsverloop 36.000. Is het dus wel te verwonderen, dat na verloop van jaren de mannen, die dit zieldoodend werk verrichten, allerlei soort ziekten krijgen? Zij worden somber en stilzwijgend, en halen de vreemdste denkbeelden in hun hoofd. Sommigen hunner houden vol dat het in de kelders spookt, en dat uit de donkere hoeken glurende oogen en akelige gestalten hen aanstaren - mogelijk wel de geesten van mannen die vroeger de flesschen gekeerd hebben, en die nu niet kunnen nalaten dagelijks nog de kelders te bezoeken.
Maar natuurlijk is niet al het werk, dat in deze onderwereld vervuld wordt, zoo naargeestig, want ook is er een klein heir van mannen en meisjes bezig met de flesschen te kurken, te etiquetteeren en ze van bladtin te voorzien.
Het kurken gaat zoo snel, dat er honderd flesschen per uur gedaan kunnen worden; het geschiedt dan ook al sinds jaren machinaal. De machine grijpt de kurk, drukt die samen tot den gewenschten vorm, en duwt ze in den hals van de flesch; dan zijn ze gereed voor de meisjes, die ze van bladtin en een etiquet voorzien.
Natuurlijk zijn die verschillende handelingen niet van gevaar ontbloot, want het gebeurt niet zelden dat er een flesch springt, en op die wijze hebben er meer of min ernstige ongelukken plaats. Men heeft berekend dat te Rheims alleen voor een waarde van 120 duizend gulden jaarlijks aan champagne verloren gaat door het barsten van flesschen.
Ofschoon het dezen honderden en duizenden werklieden veroorloofd is, van een ordinaire wijnsoort zooveel te drinken als zij willen, en sommige mannen tot drie flesschen daags gebruiken, is het opmerkelijk dat dronkenschap onder hen zoogoed als onbekend is.