de vreemdelingen op badplaatsen en in bekende zomer- en winterverblijven nogal veel te klagen hebben.
Het geheele vorstendom Monaco is eigenlijk niets anders dan ééne groote stad, verdeeld in drie deelen, namelijk: Monaco, de Condamine en Monte-Carlo.
Monaco ligt boven op de in zee vooruitspringende rots. Daarop vindt men het kleine, eeuwenoude stadje met zijne nauwe en dompige straten en stegen, waar nauwelijks twee menschen elkander kunnen voorbijgaan, met zijne kleine, hooge, onaanzienlijke woningen en zijne eenvoudige, bescheiden levende bevolking.
Het is de kern waarom al het andere langzamerhand is bijgebouwd, evenals het oude Cannes, het oude Menton, enz., het oude Italiaansche type sterk verradende. Hier vindt men geen hotels, want vreemdelingen komen hier slechts om te wandelen of ter bezichtiging van het vorstelijk slot. Alleen eenige moderne villa's aan den havenkant, uitzicht gevend op de liefelijke wandelpaden en bosschages, la promenade St. Martin, op de oude wallen en vestingwerken aangelegd aan de zuidzijde der stad, met heerlijk ruim vergezicht over de zee en langs de kronkelende rotsachtige kust tot aan het schiereiland St. Jean, dat de rade de Villefranche en Nice aan het oog verbergt, - voorts de groote regeeringsgebouwen aan de breede esplanade tusschen het stadje en het slot en de prachtige, geheel nieuw in Romaansch-Byzantijnschen stijl, volgens de plannen van den heer Ch. Normand, opgebouwde kathedraal, aan St. Nicolaas gewijd, die hare voltooiing nadert, trekken bijzonder de aandacht.
Het vorstelijk slot of paleis met zijne fraaie tuinen is zeer bezienswaardig, doch is alleen te bezichtigen bij afwezigheid van den vorst en de vorstin beiden, hetgeen, in den winter althans, zelden voorkomt.
Met zijne verschillende torens, bastions en fascades geheel op en in de rotsen gebouwd, zoodat men hier en daar zelfs bezwaarlijk kan zien waar de natuurlijke rots eindigt en het bouwwerk aanvangt, had het slot in vroegere tijden niet alleen de bestemming van vorstelijk paleis, maar tevens en wel in de eerste plaats die van een sterk fort, dat de haven geheel bestreek en verdedigen moest. Bij eersten aanblik, uit de laagte gezien, doet het hieraan dan ook het meest denken, te meer wijl men in de architectuur geen bepaalden stijl kan ontdekken. Het kolossale gebouw, dat door verschillende verbouwingen en vergrootingen in den loop der tijden is geworden wat het nu te aanschouwen geeft, is een almagama van onderscheidene stijlen, waarbij de Moorsche min of meer op den voorgrond treedt, althans in de uitwendige fascaden.
Gaat men door de voorpoort het paleis binnen, dan komt men op de binnenplaats met arcades aan twee zijden en eene dubbele marmeren trap, leidende naar eene met fresco's uit den Renaissancetijd versierde galerij. Aan den anderen kant, tegenover de trap, kan men de beroemde friezen en paneelen bewonderen door Caravaggi, in den stijl van Titiaan, geschilderd en onder de regeering der prinsen Florestan I en Carel III door de Beiersche schilders Wagner, Frösche en Deschler gerestaureerd.
De fresco's boven de trap stellen de werken van Hercules voor, door Carlone gepenseeld en later gerestaureerd door den Franschen schilder Carbillet, wien het kasteel van Fontainebleau eene welgeslaagde reproductie dezer meesterwerken te danken heeft.
Behalve de meer bijzondere kamers van het vorstelijk gezin bevat het paleis een dertiental staatsiezalen en vertrekken, allen keurig gedrapeerd en gemeubeld in verschillende kleuren en stijlen. Vooral fraai en bezienswaardig zijn de Louis XV-zaal, de Grimaldizaal met muurschilderingen van Horace Ferrari, door den Monegasque Florence gerestaureerd, de groene kamer met de familieportretten der Grimaldi's en eene slaapkamer in den stijl van Lodewijk XIII.
Bijzonder merkwaardig is de zaal Matignon vanwege de zich daarin bevindende schilderstukken van veldslagen, gevechten, enz., waarin leden van het geslacht Grimaldi hebben uitgeblonken.
Aan de tegenovergestelde zijde vindt men de kamer van den hertog van York, aldus genoemd, omdat deze hertog daar is overleden. Varende van Marseille naar Genua werd hij den 3en September 1767 ter hoogte van Monaco plotseling ernstig ongesteld, zoodat men genoodzaakt was de haven binnen te loopen en den zieke aan wal te brengen. De toen regeerende vorst, Honorius III, liet hem naar zijn paleis brengen, doch, ondanks men al het mogelijke in het werk stelde om hem in 't leven te behouden, stierf hij den 14en daaraanvolgende. Een Engelsch fregat kwam het stoffelijk overschot halen om het naar Engeland over te brengen. Vorst Honorius liet een plechtigen lijkdienst houden en het lijk werd met veel statie en ceremonieel aan boord gebracht. Koning George III zond hem uit dankbaarheid zes prachtige paarden benevens eene uitnoodiging om een bezoek te brengen aan zijn hof te Londen, waaraan de prins ook gehoor gaf. Ook de hertog van Gloucester zond hem paarden ten geschenke, en wel dezelfde, die aan den overleden hertog van York hadden toebehoord.
Hoeveel kostbaarheden het paleis ook nog moge bevatten, een groot gedeelte daarvan, evenals van de archieven, is tijdens den revolutietijd ontvreemd en verstrooid. Het paleis werd toen ontmanteld en tot hospitaal en armenhuis ingericht.
Na de restauratie hebben de vorsten Honorius V en Florestan I een aanvang gemaakt met de verbouwing en verfraaiing van het slot, doch aan prins Carel III, de vader van den thans regeerenden vorst, komt de eer toe een en ander tot een goed einde te hebben gebracht. De vleugel van het paleis, aan den zeekant gelegen, werd voltooid en de kapel, uit den tijd der regeering van Honorius II dagteekenend, geheel vernieuwd en met zeldzaam en fraai marmer versierd, terwijl de muurschilderingen aan de buitenzijde, godsdienstige episoden uit de geschiedenis van het vorstendom voorstellende, werden gerestaureerd.
Ook de tuinen zijn een bezoek overwaard. Palmen, peperboomen, mimosa en myrthe groeien hier welig en kolossale struiken van geraniums prijken met duizenden bloemen het gansche jaar door. De bastions vormen schaduwrijke hoekjes en zijn in kleine tuinen herschapen, en waar eertijds het kanon zijne verwoestende projectielen uitwierp met donderend geraas, groeien en bloeien nu vreedzaam de lieve bloemen, rustige vredesboden, te midden waarvan men hier een heerlijk uitzicht geniet over het geheele vorstendom, over de groote stad daar beneden, opklimmende tegen de rotsen en in de heete zuidelijke zonnestralen zich weerspiegelend in de zacht golvende, hemelsblauwe zee.
Het oude bastion van Serraval brengt ons plotseling weer ongeveer vier eeuwen in gedachten terug. In het jaar 1506 hadden de aristocraten, door de republikeinsche partij uit hunne vaderstad Genua verdreven, een toevluchtsoord gevonden in Monaco en belemmerden zij van daaruit den Italiaanschen koophandel. Genua en Pisa rustten toen eene kolossale vloot uit en zetten 14000 goed geoefende soldaten op het plateau des Spélugnes - waar thans het casinogebouw van Monte Carlo staat - aan wal. Daar en op andere bestrijkende hoogten boven de Condamine gelegen, werd artillerie opgesteld en het beleg van Monaco nam een aanvang. De regeerende vorst, prins Lucianus, verdedigde stad en slot vijf maanden lang met de uiterste hardnekkigheid en gedurende al dien tijd was het geschutvuur van den vijand vooral gericht op genoemd bastion. Vijftig kanonnen waren niet in staat dit vestingwerk te vernietigen, en van de tinnen van het bastion gelukte het den dapperen Monegasquen voortdurend de herhaalde aanvallen van den vijand met goed gevolg af te slaan. Slechts de hertog van Savoye zond eenige