Deze weg, die anders verlaten en weinig begaan is, was nu verlevendigd door pelgrims; hier en daar troffen wij schilderachtige groepen aan, en hoe meer wij onze plaats van bestemming naderden, des te levendiger werd het. De in alle kleuren prijkende kleêren der vrouwen, en de verschillende kostuums der landlieden uit de omliggende plaatsen, leverden een heerlijke stoffage voor het berglandschap.
Toen wij op de verzamelplaats aankwamen, waren er reeds vele boeren uit Avigliano, Barigiano, Melsi en Venosa. De processie kwam den berg afzetten en vormde een langen optocht van vromen met vaandels, kruisen en verdere emblemen; in 't wit gekleede, gesluierde meisjes droegen op een baar de aan de Madonna gewijde kaarsen, en van alle kanten kwamen bedelaars toeloopen en lieten kleine afbeeldingen der Madonna voor geld kussen.
Het beeld zelf was door priesters in violetkleurig gewaad omringd, haar draagbaar met bloemen behangen, en uit de wolken wierook was reeds op eenigen afstand duidelijk zichtbaar het glazen kastje, waarin de Madonna, rijk met offergaven versierd, prijkte. Deze gaven bestonden uit gouden harten, armbanden, kettingen
bereiding der cacio cavallo.
en amulets; stellig waren het eenige kilo's goud, die het beeld om hals en borst hingen.
Bij het verschijnen der Madonna wierp ieder zich op de knieën, de priesters zongen plechtig hun Ora pro nobis en de ruiters vuurden hun geweren af. Met gebalde vuist sloegen de vrouwen uit het volk zich op de borst en riepen voortdurend: ‘O, Madonna mia, o, Madonna mia!’
Intusschen had onze vriend, de oude priester, den eigenaar van de bron te San Cataldo van onze komst verwittigd. Op den bepaalden dag stonden 's morgens vroeg de muildieren met hun begeleiders voor de deur. Vóór wij aan den zoom van het woud kwamen, moesten wij eerst een hoogte overrijden, die op manshoogte met varens begroeid was, hier en daar onderbroken door kleine boomgroepen. Tusschen de rotsen zagen wij af en toe heldere beekjes. Spoedig evenwel voerde ons pad ons in het donkere woud, waar de grond, eenigszins paars gekleurd, door de toppen der hooge boomen slechts schaars verlicht werd. Geruimen tijd reden wij tusschen deze woudreuzen door, waar vroeger veel wild, in 't bizonder het everzwijn in grooten getale geleefd had, totdat wij eindelijk aan een lichtpunt kwamen. Hier aan den rand van een heuvel stond de kleine kapel San Cataldo. Niet ver daarvan verwijderd stonden twee lage, lange, uit rooden steen opgetrokken gebouwen. De huizen waren in enkele kamers verdeeld, ieder met één deur en vensteropening zonder glas, eenvoudig met een blind te sluiten. Daar het terrein niet vlak was, voerde een primitieve, uit vijf treden bestaande trap naar iedere deur. Het overal woekerende varenkruid, de sombere omgeving van het woud, de verwaarloosde toestand van de huizen, dit alles te zamen maakt een bizonder onaangenamen indruk.
Uit een groep mannen en vrouwen trad de eigenaar der bron naar voren om ons te begroeten. Door de jagers en bosch wachters moest hij reeds van onze aankomst verwittigd zijn, want hij wist reeds dat ik de schilder Don Giorgio was; ook andere badgasten, enkel eenvoudige landlieden uit de provincie, kwamen nieuwsgierig om ons heen staan en schenen niet ongenegen te zijn amicitia met ons te sluiten, en allen wilden ons bij het afladen behulpzaam zijn.
Eindelijk waren wij in deze ongezellige ruimte alleen; met stille onderwerping lieten wij ons op de harde bank neervallen en keken naar de kale muren. Wij troostten ons evenwel met de schoone wilde natuur en namen de ongezelligheid maar op den koop toe, terwijl wij trachtten ons zoo gezellig mogelijk in te richten, beginnende met het venster, dat geen glas had. Na ons bezoek bij den badeigenaar, kregen wij spoedig het verlangde. Ik geloof wel dat de priester Don Andrea uit Avigliano hierbij de hand in 't spel had en vooruit reeds gezorgd had, want alles kwam zeer spoedig. Onze meubelen bestonden slechts uit twee stoelen, een bank, een tafel en een paar ladders van planken voorzien, waarop onze matrassen gelegd werden. Het keukengereedschap, een paar pannen en borden, messen en vorken, hadden wij meegebracht. Onze dienstbode kreeg de andere kamer.
Spoedig waren wij met onze inrichting gereed; zelfs de kippen werden niet vergeten en zij kregen hun hok dicht bij den haard; nu was alles gereed om het badleven te beginnen. Het was lang niet zoo gemakkelijk ingericht als op andere plaatsen, en het deed mij genoegen, dat ik tot de gezonden behoorde en geen eigenlijke kuur noodig had. Het mineraalwater was overigens voortreffelijk en werd goed schoon gehouden. Zware zieken zag men er evenwel niet; de ergsten waren een paar op krukken voortstrompelende mannen, die meer heil verwachtten van de kracht des heiligen Cataldo's, den beschermheilige der bron, dan van het water zelf. Voor de overige badgasten was dit verblijf in het woud een kleine afwisseling in het leven vol arbeid en zorgen, een heerlijk dolce far niente van eenige weken.
Het badhuis was van de woningen op de helling van den heuvel ongeveer 25 minuten verwijderd, en bestond uit twee lage gebouwen. In het eene waren verscheidene ingemetselde kuipen, het andere had een groot bassin, waar het warme water uit de bron, iederen morgen versch, heengevoerd werd. In de kleedkamer ontbrak het, zooals men zich kan voorstellen, aan alle mogelijke comfort. Het was een uit rooden steen gemetselde lage kamer, die haar licht door een opening in het dak ontving, en waarin zich als eenig meubel een wankelende bank bevond. Een paar treden leidden naar omlaag naar een deur, waarachter zich het dampende water bevond.
Om van het bad te kunnen profiteeren, vóór de andere ‘badgasten’ er gebruik van maakten, moest men zeer vroeg opstaan. De weg voerde van het hooggelegen huis, deels over hobbelig weiland, deels ook over platgetrapt varenkruid.
Men kan zich dus voorstellen, welk gevoel iemand bekruipen moet, als men weet hoe rijk deze streek met slangen gezegend is. Ik vond het evenwel prettig, 's morgens om vijf uur in volslagen duisternis met een lantaarn, en gewapend met een dikken knuppel en den zwaren sleutel van het badhuis, naar de bron te wandelen.